Het klimaatdebat heeft tenminste één aspect in zowel de politiek als de wetenschap naar voren geschoven dat iedereen op het eerste gezicht kan begrijpen: het voorzorgbeginsel. Uitgaande van tal van worst-case scenario’s, dat zijn risicoschattingen waarin wordt uitgegaan van de zwartste scenario’s, wordt Nederland, de wereld, niet alleen ‘klimaatbestendig’ gemaakt maar, veel belangrijker, ook getracht de gevreesde klimaatverandering voor te zijn d.m.v. CO2-reductie.

Voorkómen is beter dan genezen is het devies als het om klimaatverandering gaat. Of zoals Kerry Emanuel van het MIT het verwoord in de Boston Globe van 15 februari jl.:

‘But when the dust settles, what we are left with is the evidence. And, in spite of all its complexity and uncertainties, we should not lose track of the simple fact that theory, actual observations of the planet, and complex models – however imperfect each is in isolation – all point to ongoing, potentially dangerous human alteration of climate.

It is easy to be critical of the models that are used to make such predictions – and we are – but they represent our best efforts to objectively predict climate; everything else is mere opinion and speculation. That they are uncertain cuts both ways; things might not turn out as badly as the models now suggest, but with equal probability, they could turn out worse. Science cannot now and probably never will be able to do better than to assign probabilities to various outcomes of the uncontrolled experiment we are now performing, and the time lag between emissions and the response of the climate to increasing greenhouse gas concentrations forces us to make decisions sooner than we would like. We do not have the luxury of waiting for scientific certainty, which will never come, nor does it do anyone any good to assassinate science, the messenger.’

Emanuel verpakt in twee korte alinea’s een wereld aan noties. Ik zal er twee uithalen: bewijslast (feitenkwesties dus) en voorzorg. Onzekerheid speelt ons parten in beiden. Oftewel het kwartje kan of de ene kant of de andere kant opvallen. Het kan vriezen of het kan dooien. Deze voorstelling van zaken die Emanuel ons voorhoudt bevat overigens een drogreden te weten een vals dilemma. De idee dat het klimaat kouder dan wel warmer kan worden in de toekomst laat de mogelijkheid dat het klimaat de komende decennia niet echt zal veranderen ongenoemd. Je zou toch verwachten dat een onderzoeker van het formaat Emanuel een dergelijke fout, die een eerstejaars filosofie student zo zou doorzien, niet zou maken. Maar dit terzijde.

Voorzorg – een scenario
Kan het voorzorgbeginsel de impasse doorbreken die Emanuel schetst? De basisnotie van dit beginsel is als volgt te formuleren: ‘Wanneer er ernstige of onomkeerbare schade dreigt, mag het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet als reden worden gebruikt om kosteneffectieve maatregelen ter voorkoming van aantasting van het milieu uit te stellen.’ Het is een wonder van retoriek die meteen het gevoel aanspreekt. Hoe kun je hier nu kritiek op hebben? Laat ik daarom eens een zevenmijls-scenario schetsen: ‘Vrijwel alle regeringen in de wereld omarmen de zogenaamde ‘Kopenhagen consensus’. Ten volle wordt CO2-reductie nagestreefd. Als gevolg daarvan krimpt de wereld economie fors en breken er massaal onlusten uit in verschillende landen. In de VS en Rusland, die het verdrag ook hebben ondertekend, worden de onlusten zodanig dat een staat van beleg wordt afgekondigd en de regeringen in toenemende mate dictatoriaal van aard worden. Daarmee worden nationalistische gevoelens aangewakkerd in beide landen, uiteindelijk leidend tot een kernoorlog. De moraal? We kunnen beter geen ‘Kopenhagen consensus’, of elk ander klimaatverdrag afsluiten in de wereld vanwege de onzekere en potentieel zeer gevaarlijk consequenties.

‘Worst case’ – een valkuil
Een onredelijk scenario? Totaal ongeloofwaardig, lijkt me, hoewel de menselijke geschiedenis vol verrassende en onaangekondigde wendingen zit. Maar de kwestie is nu dat binnen de contouren van het voorzorgbeginsel a priori geen enkel worst-case scenario wordt uitgesloten. De raison d’être van voorzorg is nu juist dat het ingezet dient te worden tegen potentieel zeer gevaarlijke ontwikkelingen die door mensenhanden –CO2 in ons geval- in de wereld zijn gebracht en waarover kennis ontbreekt. Dus het bovenstaande scenario behoort wel degelijk tot de mogelijkheden, hoe ongeloofwaardig ook, omdat beleid ook mensenwerk is en dus situaties in de werkelijkheid kunnen veroorzaken die in onze onwetendheid zeer gevaarlijk kunnen zijn. Worst-case scenario’s zijn nu juist in hun aard ongeloofwaardig, maar niet onmogelijk! Het eigenaardige is nu dat beleid blijkbaar buiten het schootsveld van voorzorg blijft. Sterker, perverse consequenties van voorzorg worden zelden of nooit opgemerkt of maar onderzocht. In mijn studie naar het voorzorgbeginsel heb ik menig onzinnig worst-case scenario op de voet gevolgd tot in beleid aan toe. Met alle perverse gevolgen van dien. Maar geen politicus of onderzoeker-wereldverbeteraar die er naar omkijkt. Immers, met voorzorg draag je toch zorg voor de wereld?

Een aantal onderzoekers, waaronder ikzelf, menen dan ook met technisch-historische kennis in de hand dat worst-case scenario’s geen enkele bruikbare informatie bevatten om beleid mee te voeren. De toxicologie ging decennia lang uit van worst-case scenario’s om normen vast te leggen. Daar is men nu onderhand van af. Realistische scenario’s worden nu steeds meer ontwikkeld. Wat voor zin heeft om te constateren dat bij hoge blootstelling kanker ontstaat terwijl de gemiddelde burger miljoenen malen kleinere blootstellingen ondergaat? Geen enkele dus. Dat klimaatscenario’s daar nog steeds gebruik van maken om de politiek mee te informeren verbaast mij dan ook zeer, en heeft op z’n minst de schijn tegen zich dat onderzoekers vooral zelf daarvan profiteren d.m.v. overheidsfinanciering. Niets menselijk vreemd, ook niet voor de onderzoeker-wereldverbeteraar. Maar het lijkt mij wetenschappelijk gezien onvergeeflijk dat de worst-case scenario’s nog steeds worden gebruikt in de klimaatwereld. Zoals ik al eerder opmerkte, het is een jonge wetenschap en moet nog veel leren. Pubers echter, zoals ik aan den lijve ervaar, zijn moeilijk leerbaar.

Feiten
Maar volgens Emanuel is het zo dat als al het stof van het debat neerdwarrelt de feiten toch voor zichzelf spreken. Alles wijst er op dat het klimaat door ons toedoen aan het veranderen is. Emanuel houdt er een erg ouderwetse en achterhaalde wetenschapsfilosofie op na. De wetenschapper hoeft alleen maar met de stofzuiger van de wetenschappelijke methode de feiten op te zuigen en zie daar, dit is de stand van zaken. Zo begon het aan het begin van de twintigste eeuw met het logisch positivisme: empirie gecombineerd met een vorm van rationalisme geeft je de werkelijkheid zoals het werkelijk is. De rest is, inderdaad zoals Emanuel zegt, mening en speculatie.

Het is werkelijk verbijsterend om een dergelijke kijk op wat wetenschap is nog te moeten aanhoren. Een kernprobleem is dat Emanuel een ‘view from nowhere’ –een blik vanuit nergens- propageert die domweg niet bestaat. Het is Utopie, een nergensland waar wetenschap nooit kan vertoeven. Mensen doen onderzoek, en die hebben per definitie en onontkoombaar vooringenomen standpunten, voorkeuren, politieke overtuigingen, en ga zo maar door. En dat is maar goed ook. De desinteresse voor ‘wetenschap als mensenwerk’ die Emanuel in feite propageert zou ogenblikkelijk de doodsteek zijn voor de wetenschap. Je moet gepassioneerde mensen hebben de jaren achtereen op het zelfde thema willen en kunnen kauwen. Dat maakt wetenschappers zo bijzonder maar ook kwetsbaar. Maar Emanuel doet net alsof de witte stofjas bedaart het nog eens uitlegt aan de onverstandigen van hoofd en hart. György Pólya, beroemd wiskundige en fysicus, stelde ooit dat wetenschap niet slechts een intellectuele aangelegenheid kan zijn. Doorzettingsvermogen, passie, wilskracht zijn bepalende karaktertrekken van iedere wetenschapper:

‘To solve a serious scientific problem, will power is needed that can outlast years of toil and bitter disappointments. … We are elated when our forecast comes true. We are depressed when the way we have followed with some confidence is suddenly blocked, and our determination wavers.’ (How to Solve It: A new Aspect of Mathematical Method, p. 93)

Wetenschap is ‘commitment’
Dit alles laat meteen zien dat feiten alleen nooit tot inzicht kunnen leiden. Feiten als feiten zeggen niets. De wetenschappelijke grootmeesters weten dat. Blaise Pascal merkte dat al een aantal eeuwen geleden op. Theoretische context, kennis en kunde maken een wetenschapper tot wat hij is: iemand die geleerd heeft en vervolgens in staat is de samenhang van feitenkennis waar te nemen. Zoals gezegd, dat vraagt jaren inzet en doorzettingsvermogen, en staat nooit los van het persoonlijke en feilbare oordeel van de onderzoeker zelf. Of zoals Jacob Bronowski ooit stelde in zijn onvolprezen BBC documentaire ‘The Ascent of Man’: ‘Every judgement in science stands on the edge of error and is personal. Science is a tribute to what we can know, although we are fallible.’

Dat maakt wetenschap ook zo moeilijk, en het gaat hier dus niet zomaar over onzekerheden, zoals Emanuel ons wil doen geloven. De klimaatwetenschap heeft gedacht, volkomen ten onrechte, dat het essentiële persoonlijke element, datgene wat wetenschap tot wetenschap maakt en Nobelprijzen (en niet voor de vrede!) oplevert, te ondervangen met (on)zekerheidsgradiënten. Een treurig en slap aftreksel van wat wetenschap eigenlijk is en waarmee de totale en persoonlijke inzet en verantwoordelijkheid van onderzoekers te niet worden gedaan. Geen wonder dat het voorzorgbeginsel omarmt wordt in het klimaatonderzoek. Het ontdoet de onderzoeker van elke verantwoordelijkheid.

Wetenschap is leren, inzicht vergaren en doorzicht krijgen over een periode van vele jaren, generaties eigenlijk. Het zien van een goed argument, een goede hypothese is zoiets als een winnende zet in het schaken. Het zijn niet slechts de feiten. Het is kunde, ervaring, kennis, oefening, eindeloos. Alan Chalmers, die bekende Australische fysicus en wetenschapsfilosoof, citeert in zijn prachtige boek ‘What is this thing called science?’ Michael Polanyi die het als geen ander verwoordt heeft:

‘Think of a medical student attending a course in the X-ray diagnosis of pulmonary diseases. He watches in a darkened room shadowy traces on a fluorescent screen placed against a patient’s chest, and hears the radiologist commenting to his assistants, in technical language, on the significant features of these shadows. At first the student is completely puzzled. For he can see in the X-ray picture of a chest only the shadows of the heart and the ribs, with a few spidery blotches between them. The experts seem to be romancing about figments of their imagination; he can see nothing that they are talking about. Then as he goes on listening for a few weeks, looking carefully at ever new pictures of different cases, a tentative understanding will dawn on him; he will gradually forget about the ribs and begin to see the lungs. And eventually, if he perseveres intelligently, a rich panorama of significant details will be revealed to him: of physiological variations and pathological changes, of scars, of chronic infections and signs of acute disease. He has entered a new world. He still sees only a fraction of what the experts can see, but the pictures are definitely making sense now and so do most of the comments made on them. He is about to grasp what he is being taught; it has clicked.’ (Personal Knoweldge, p. 106.)