Gastblog van Kees Bruin

Duinplas met bloeiende waterranonkels in het Mokslootgebied, eerst een duinplas, toen boerenland, daarna waterwingebied en nu opnieuw een duinplas.

Door de aard van mijn werk heb ik in 35 jaar tijd letterlijk duizenden mensen van allerlei pluimage rondgeleid met excursies in natuurgebieden, vragen van wandelaars beantwoord, voorlichting gegeven en overleg gehad met mensen uit allerlei hoeken van de samenleving. Meestal ging dat prima, soms waren er verschillen van mening/inzicht, maar dat leidde nooit tot echte problemen of ruzie. Maar één categorie mensen is anders, en dat zijn de lieden die zo groen en zo wijs zijn dat ze nu eenmaal alles beter weten, die noem ik dan maar de groene taliban.

Vroeger had men het ook wel over de “groene maffia”, maar ik vind “groene taliban” een betere term, omdat die de link legt met fundamentalisme. Het gaat om lieden die zich ongevraagd met van alles en nog wat bemoeien aangaande het natuurbeheer. Deze mensen schrijven ook brieven waarin ze hun “visie” voorleggen. Die visie is uiteraard de enig juiste, en wordt bovendien gesteund door ‘wetenschappelijk” onderzoek. Waarbij alleen dat onderzoek wetenschappelijk is dat de door hen gewenste uitkomst heeft. Als het ze niet lukt om op die manier hun zin te krijgen, dienen ze natuurlijk bezwaarschriften in en desnoods stappen ze naar de rechter om een stok in het wiel te steken. Soms opereren zulke mensen als individu, maar vaker gaat het om clubjes die zich als de plaatstelijke grootinquisitie op gebied van natuur en landschap opwerpen.

Hoe kom ik tot deze pittige kwalificatie? Een tijdje terug vond op dit weblog een discussie plaats in de reacties bij het artikel “Engel Bleker en duivel Veerman over natuur”. Tijdens die discussie, waarin ik me als “natuurbeheerder in ruste” bekend maakte, kwam van enkele deelnemers het verzoek aan mijn adres om eens wat meer te vertellen over “natuurbeheer”, wat mijn werk zoal inhield, wat goed ging en wat niet enzovoorts.

Op dat verzoek ga ik bij deze in! Hieronder een synopsis van mijn ervaringen uit een lange boswachtersloopbaan waarin ik zowel met het veld als met het publiek te maken had……

Terreinbeheer, natuurbeheer en natuurbescherming
De clubs die de natuur “beheren”, zijn de zogenaamde terreinbeheerders, dus Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen en nog enkele organisaties. Die hebben allemaal natuurgebieden onder hun hoede, waar ze op moeten passen. Daarnaast hebben deze organisaties ook allerlei taken op het gebied van recreatie, bosbouw, cultuurhistorie en voorlichting.

Kortom, natuurbeheer is een onderdeel van hun werk, maar zeker niet het enige waar die organisaties mee te maken hebben. Sommige medewerkers hebben veel met “de natuur” en het beheer te maken, andere zijn alleen met bosbouw bezig, of met recreatie, en vaak is er sprake van combinaties van taken.

Het is belangrijk om hier nog even te wijzen op het verschil tussen natuurbeheerders en natuurbeschermers, want dat zijn beslist twee verschillende categorieën. Natuurbeschermers zijn verenigd in clubs die zich inzetten voor “de” natuur in het algemeen, dan wel voor onderdelen daarvan, bijv. het WNF, de Vogelbescherming, de Vlinderstichting, de Zoogdiervereniging en ga zo maar door. Zij hebben geen terreinen onder hun hoede.

Hun positie is dus heel anders dan die van de beheerders. Om het maar even in een simpel beeld uit te drukken: de natuurbeheerders staan in het veld, en de natuurbeschermers roepen vanaf de zijlijn. Ze staan daar overigens zeker niet alleen, want ook allerlei andere belangengroepen proberen het gebeuren op het veld vanaf die zijlijn te beïnvloeden. Denk aan recreatieondernemers, mountainbikeclubs, menverenigingen etc, kortom allerlei gebruikers van de terreinen.

Wat houdt het werk zoal in?
De meeste mensen in het veld houden zich afwisselend met zaken als toezicht, publieksvoorlichting, onderhoud, bosbouw etc. bezig. Maar er zijn ook meer gespecialiseerde functies, zoals – in mijn geval – die van “boswachter inventarisatie en monitoring”.

Een hele mondvol, maar het komt er op neer dat je inventarisaties van planten en dieren uitvoert, dus kijkt wat er in het terrein aanwezig is, bij wijze van “vinger aan de pols”. Dat wil zeggen dat je niet alleen kijkt wat er groeit en leeft, maar vooral ook of soorten voor- of achteruitgaan en of dat mogelijk verband houdt met het beheer van een gebied. Je signaleert dus zaken en vervolgens moet je kijken of het beheer eventueel moet worden aangepast, of dat überhaupt kan en technisch/financieel haalbaar is etc. etc.

Het kan bijv. zijn dat een duinvallei helemaal dreigt dicht te groeien met struikgewas, waardoor zeldzame planten van open terrein als orchideeën, Parnassia etc. zullen verdwijnen. Als je dat wilt voorkomen, zul je moeten gaan maaien of beweiden, waardoor het terrein voldoende open blijft.

Maar de keerzijde van zo’n beheer kan zijn dat datzelfde terrein weer minder geschikt wordt voor zangvogels. Het is in de natuur namelijk altijd zo, dat de één z’n brood de ander z’n dood wordt. Je kunt het dan ook nooit zo versieren dat het beheer op één bepaalde plek goed is voor alle soorten, het zal altijd goed voor de ene groep soorten zijn, en slecht voor de andere. Ongeacht of je nu kiest voor “niets doen”, oftewel Gods water over Gods akker laat stromen, of dat je één of andere vorm van actief beheer kiest. Daardoor zul je het ook altijd goed doen in de ogen van de één en fout in de ogen van de ander. Daar kom ik nog op terug.

Projecten: Het Mokslootgebied
Naast dit reguliere werk, heb ik vooral de afgelopen ca. 15 jaar veel te maken gehad met het draaien van bepaalde projecten, die te maken hadden met “herstelbeheer” of “natuurontwikkeling”. Dat zijn activiteiten die niet uit het gewone budget betaald worden, maar via subsidies (ja, ja, subsidiesponzen…..) mogelijk worden.

Omdat enkele reageerders hier specifiek naar vroegen, zal ik hier een voorbeeld geven: één van de grootste projecten die ik, samen met enkele collega’s, heb mogen doen, was het zgn Mokslootproject, dat in 1993 aan de zuidkant van Texel is uitgevoerd. Hier lag in de 19e eeuw een gebied met duinmeren en natte valleien, dat in 1880/1881 ontwaterd is om het in cultuur te brengen als grasland. Halverwege de vorige eeuw kreeg het een andere bestemming, nl als waterwingebied voor Texel, dat tot 1956 geen waterleiding kende. Toen het toerisme steeds verder toenam, kon het gebied niet voldoende drinkwater leveren, en werd er een “waterfabriek”, dwz een ontziltingsinstallatie op het eiland gebouwd, die zeewater destilleerde tot zoet water, waaraan vervolgens nog zo’n 30 % duinwater werd toegevoegd. Begin jaren negentig was de waterfabriek versleten, en stond men voor de keus een nieuwe fabriek te bouwen, of een pijpleiding naar het vaste land aan te leggen, wat inmiddels technisch mogelijk was. Men koos voor het laatste, omdat dat zowel financieel op termijn goedkoper was en men dan ook niet langer water uit de duinen hoefde te onttrekken, wat beter was voor de natuur.

Vervolgens moest er bekeken worden hoe het terrein, dat flink te lijden had gehad van eerst ontwatering en cultivering en vervolgens van de waterwinning weer in een zo natuurlijk mogelijke staat terug kon worden gebracht. Uiteindelijk is er in een werkgebied van zo’n 200 hectare op 16 plekken in totaal 36 hectare valleibodem afgeplagd, waardoor de vegetatie zich daar opnieuw kon vestigen. Vóór uitvoering van het project zijn er twee infoavonden met de bevolking gehouden. Uiteraard gaat daar het nodige over tafel, mensen hebben vragen, zijn sceptisch, sommigen vinden het onnodig of geldverspilling, anderen vinden het prima en zijn benieuwd naar de resultaten. Kortom: zoveel hoofden zoveel zinnen.

Het viel op dat de meeste mensen na uitvoering enthousiast waren over het project, er was ook veel open water bijgekomen of beter gezegd teruggekomen in het duin en dat sprak de meeste bezoekers ook aan. Bovendien leverde dat bij winterweer een mooie schaatsbaan op, wat natuurlijk ook nooit weg is.

Het beheer van het gebied bestaat sinds 1995 in hoofdzaak uit extensieve begrazing met Exmoor ponies en Hooglanders. En ik kan, nu er inmiddels 15 jaar continu begraasd is in het gebied, rustig zeggen dat die beweiding goed is uitgepakt, kortom hier geen “falende grazers”, zoals Rypke die op andere plaatsen wel heeft waargenomen.

De ontwikkeling van de begroeiing heb ik al die jaren in de gaten gehouden, en periodiek heb ik ook lijsten van de flora opgesteld. Er zijn veel bijzondere planten in de afgeplagde duinvalleien teruggekeerd, meer dan we vooraf hadden durven hopen. Ook komt er in de duinplassen allerlei waterleven voor, variërend van libellen tot Futen en Lepelaars.

Er komen heel veel wandelaars in het gebied, gewoon voor de ontspanning of om dieren, planten en het landschap te bekijken en fotograferen. Alles bij elkaar kijk ik hier dan ook met voldoening op terug.

En het was een leerzaam project, waar we dingen hebben geleerd die je later op andere plaatsen kunt toepassen, cq waar je collega’s op kunt wijzen, of voor kunt waarschuwen.

Maar het loopt niet altijd en overal in het natuurherstel zo voorspoedig als in het Mokslootproject. Vooral bij het omzetten van landbouwgrond in natuurterrein valt het resultaat soms tegen. Het gaat te ver om hier op de oorzaken in te gaan, maar soms is het terrein gewoon te voedselrijk, is de herinrichting of het beheer niet goed doordacht, is er gewoon te weinig geld beschikbaar om de zaak goed in te richten enz. enz. De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar de resultaten van dit soort projecten, zodat de beheerders in de toekomst kunnen profiteren van de ervaringen die hun collega’s hebben opgedaan. (Wie daar meer van wil weten: er is een themanummer aan deze zgn “ongrondingen” gewijd door het tijdschrift De Levende Natuur in januari 2009, waarvan de inhoud als pdf te bekijken is op hun website. Hierin staat heel veel over de resultaten en problemen van dit soort klussen vermeld.)

Een glazen huisje
Wie in het terreinbeheer werkt, zit in een glazen huisje. Iedereen kijkt mee en vrijwel iedereen heeft – in de beste Nederlandse tradities – een mening over wat je doet. Je kunt er dan ook gevoeglijk van uitgaan dat, wat je ook doet – of juist nalaat te doen- het altijd in de ogen van sommigen fout en die van anderen goed zal zijn.

Vaak gaat het volgens mij bij ingrepen in de natuur ook daarom, dat mensen niet van verandering houden in het gebied waar ze vaak wandelen. Er verandert al zoveel in de samenleving en vooral ouderen houden niet van verandering. Bovendien komen er bij een herstelproject natuurlijk allerlei grote machines of, bij boswerk, motorzagen aan te pas, die stank en lawaai veroorzaken, waar men een hekel aan heeft.

De ervaring leert dat een deel van de mensen die aanvankelijk ergens tegen zijn later toch bijdraaien en hun mening herzien, als het resultaat blijkt mee te vallen. Zo hebben we hier op Texel jaren terug een forse dunning in het bos gehad, die een storm van protest veroorzaakte, ingezonden stukken in de krant en veel emotie over een vermeende “kaalslag”. Na verloop van tijd bleek dat die dunning, waardoor een omvorming van tamelijk eenvormig naaldbos naar meer gemengd bos tot stand kwam, het bos eigenlijk alleen maar mooier en gevarieerder had gemaakt. Eén dame, die dagelijks in het bos wandelt en eerst fel “teuge” was, belde ons later zelfs op om te zeggen dat het haar eigenlijk heel erg meegevallen was! Dat vonden we natuurlijk niet alleen leuk, maar ook erg sportief van haar.

Vorig jaar vond er weer een soorgelijke dunning plaats en nu was er helemaal geen protest, omdat men inmiddels had gezien dat het toch allemaal wel meeviel. En misschien hadden sommige mensen zich inmiddels ook gerealiseerd dat het op zich prima was dat er goed bruikbaar hout uit het bos kwam. Zoiets simpels en vanzelfsprekends kwam in het begin bij de mensen die protesteerden nauwelijks op. Het was allemaal emotie. Maar ik heb diverse mensen in de tijd dat er zoveel commotie was de vraag gesteld om eerst maar eens te gaan kijken wat er in en aan hun eigen huis van hout gemaakt was, en daar eens goed over na te denken. En of ze vonden dat al dat hout dan maar uit het bos van iemand anders, maar niet uit “hun” bos moest komen. Dat heeft ook wel geholpen, denk ik.

Al met al valt er over natuur, natuurbescherming en natuurbeheer bijzonder boeiend te discussiëren en is er aan alle kanten voortschrijdend inzicht, behalve dan bij diegenen die ik aan het begin van dit gastblog heb betiteld als “groene taliban”.