Peer reviewed spandoeken

In deze Natura2000-reeks, een vervolg op mijn open brief aan het NIOZ en Theunis Piersma – over oorzaken van wegkwijnende vogels op het Wad sinds 1990 als rechtvaardiging voor visserijverbanning.

Het E-woord
Het jaartal 1987 geeft hier antwoord op het nu. Ik citeer ditmaal een alleraardigste publicatie, van Beukema en Cadee van het NIOZ in het Vakblad voor Biologen uit 1987. Die heet ‘De eutrofiering van ons kustwater: genoeg of al te veel?’ Voor de dummies, dat moeilijke woord betekent bemesting met fosfaat en stikstof, net als bij de landbouw, maar dan in het water.

‘Ongefundeerd en nodeloos kwetsend
Na uitgebreid emailverkeer over de vorige blog, wil Prof dr. Han Olff (RUG) -die met Piersma de paper publiceerde waarover ik vragen had- alleen meedelen dat het ongefundeerd en kwetsend was. Daarmee bedoelde Olff dat de hoofdredacteur van Trouw misschien wel is gekwetst in zijn gevoelens.

En dat ik niet zo onaardig moet doen over milieuclubs en nog vele dingetjes, maar het antwoord op mijn vraag (lees het blog) komt vast nog, misschien, want dit zijn beschaafde hooggeleerde mensen die houden van een open en eerlijk debat…

Biologen die wat roepen over fosfaat
Ik laat Beukema en Cadee ‘wat roepen over fosfaat’ zoals NIOZ-onderzoekster Katja Phillipart afgelopen maand de argumentatie parafraseerde in Trouw over eutrofiering en de invloed op algen.

Beukema en Cadee citeren hier ruim 30 publicaties van onderzoekers die ook ‘wat roepen over fosfaat’. Wetenschappers van het NIOZ riepen wat af, vóór Katja daar werkte. Het was een kakofonie op het Horntje.

Wat roepen Beukema en Cadee in 1987?

‘De gehalten aan stikstofverbindingen en fosfaat zijn tegenwoordig (1987 RZ) veel hoger dan voorheen. In een zone van enkele tientallen kilometers breed langs de Nederlandse en Duitse Noordzeekust zijn deze concentraties nu drie tot vijf keer zo hoog als 50 of meer jaren geleden.’

en

‘De Rijn brengt tien keer zoveel fosfaat en vijf keer zoveel stikstofverbindingen naar de Noordzee als een halve eeuw geleden.’

Die verrijking met voedingsstoffen is volgens Beukema en Cadee een ‘lokaal en kustgebonden verschijnsel’. Want er komt steeds nieuw zeewater vanuit de oceaan dat de Noordzeewateren ververst, dus alleen in kustzones hebben die nutriënten een effect. 90 procent van de Noordzee merkt dus weinig van die aanvoer uit de Rijn.

Wat zijn de effecten van die toevoeging?
Dit is wat Beukema en Cadee zomaar roepen, ongefundeerd en nodeloos kwetsend:

‘Voor zover nutriënten een beperkende factor zijn voor primaire productie (RZ: primaire productie is de aanmaak van droge stof doordat planten met licht en kooldioxide suikers maken) zal iedere verhoging van de gehalten van deze voedingsstoffen resulteren in een grotere productiviteit en een grotere dichtheid van plantaardige organismen.’

Hebben we dat genoteerd? Meer fosfaat en meer stikstof in het water verhogen de primaire productie, dus de groei van algen en plankton. U hebt het nu van onverdachte bron. Yes? Vroeger waren volgens Cadee en Beukema in het groeiseizoen (dus voorjaar en zomer) nutriënten een beperkende factor (ze werden zo snel opgesnoept dat de koek op was en de groei werd beperkt), maar anno 1987 niet meer dankzij bemesting met extra fosfaat en stikstof. Het plankton heeft in 1987 een leven als een alcoholist zwemmend in de bierketel.

Wat zijn de gevolgen van die eutrofiering?
Begeleid tonen Beukema en Cadee 4 grafieken trends met metingen in het Marsdiep bij Texel, a tot en met d.

    a. de hoeveelheid algen (dus plantaardige produceerders), uitgedrukt in ug chlorofyl (dat is bladgroen) per gram van 1967 tot 1981 van 4 naar 10. Dus een ruime verdubbeling
    b. de primaire productie van die algen in die periode toenam van een kleine 80 gram per vierkante meter naar bijna 200 gram per vierkante meter
    c. grotere productiepieken en dalen van algen in het voorjaar vanaf 1978 tot 1983
    d. toegenomen planktonconcentraties (flagellaat Phaecystis pouchetti) van ongeveer 2000 cellen per vierkante centimeter in 1974 naar 8000 in 1985. Een verviervoudiging.

Wat zijn de effecten van die grotere plantaardige productie op het dierlijke leven op Wad en Noordzee volgens Beukema en Cadee van het NIOZ anno 1987?

‘Hogere concentraties van algencellen en een hogere primaire productie in het water hebben tot gevolg dat er meer voedsel beschikbaar is voor herbivore dieren. (voor biologen is dat gewoon een 1 +1=2 RZ) het overgrote deel van zowel het dierlijk plankton als de bodemfauna behoren hiertoe. Alleen voor de bodemdieren beschikken we over lange series kwantitatieve gegevens van ons kustgebied. Deze gegevens wijzen erop dat in elk geval de wadplaten in het Westelijke deel van de Waddenzee de stand aan bodemdieren de laatste 10 a 15 jaar STERK IS TOEGENOMEN. DE BIOMASSA (=Gewichtshoeveelheid levend materiaal) VAN DE GROTE BODEMDIEREN VERDUBBELDE .

Dus u leest het goed: die ‘vervuiling’ met meststoffen – nu afgeknepen via milieubeleid als Kaderrichtlijn Water – doet in Cadee zijn tijd de stand van bodemdieren sterk toenemen. Cadee en Beukema stellen dat die toenames ook in andere delen van het Wad werden geconstateerd.

Belangrijkste voedsel kanoetstrandloper, het nonnetje groeit uit zijn voegen tot 1987
Ook de groeisnelheden van bodemdieren nemen toe. Cadee en Beukema roepen:

‘De best bestudeerde soort op dit punt is het nonnetje Macoma balthica, een tweekleppig schelpdier met duidelijke jaarringen, wijde verspreiding en constante aanwezigheid. De lengtegroei van nonnetjes in hun tweede levensjaar is de laatste 15 jaar verdubbeld, uitgedrukt in gewichtseenheden’.

En zij kwetsen vervolgens nodeloos:

‘Beide positieve veranderingen, aantalstoename en groeiversnelling dragen bij tot de verhoging van de productiviteit van de bodemdieren. Deze is de laatste decennia naar schatting verdubbeld op de wadplaten van de Waddenzee’.

En rara hoe zou dat nu komen?
Beukema en Cadee roepen:

‘Deze toename verliep ongeveer synchroon met en was even sterk als de verhoging van de primaire productie, zoals die door Cadée in hetzelfde gebied werd gevonden. Het ligt dus voor de hand te denken aan een oorzakelijk verband, met als basisoorzaak eutrofiering.’

Dat is wel een ongefundeerde conclusie. Beukema en Cadee geven dan ook aan, dat ook positief milieubeleid een rol kan meespelen, zoals verwijdering van kwik en Aldrin/Dieldrin-insecticiden. ‘Zo’n alternatieve verklaring valt niet uit te sluiten’.

Als conclusie stellen Beukema en Cadee dat er niet meer mest bij moet.

‘De positieve effecten (van meer stikstof en fosfaat in het water RZ) zijn nu mooi genoeg, en de negatieve effecten van een teveel kunnen maar beter voorkomen worden’.

Bij teveel bemesting, komen er teveel algen die afsterven, die zuurstof uit het water onttrekken met vissterfte tot gevolg. Maar op het Wad leek dat in 1987 nog beperkt volgens het geroep van Beukema en Cadee, mede dankzij grotere waterverversing (in de Oostzee is het dan al wel een probleem, nu nog steeds door vervuiling uit Sint Petersburg).

Domme vraag: wat gebeurt er als die nutriententoevoer weer terugvalt tot het niveau van 50 jaar geleden?
Na de piek in de jaren tachtig, daalde de aanvoer van fosfaat naar de Waddenzee via het IJsselmeer met een factor 5. De stikstofaanvoer daalde van 80 mol per seconde naar 50 mol per seconde

Grafiek 4 b van Katja Phillipart in Ecosystems 2007 (CONTROLEER MIJ EN ZIE DE DATA IN BIJGESLOTEN PAPER. Lees niet alleen de samenvatting en verhaallijn want die vertellen een ander verhaal dan de data) toont dat na 1990 de primaire productie bijna halveert. Dus de algenproductie, waarvan men wat roept over fosfaat – alsof zou algengroei ook maar iets met fosfaat te maken hebben (grapje RZ) – zakt mysterieus in, en we begrijpen er werkelijk heelemaaaal niets van.

Tegelijk zien we een afname van kanoetstrandlopers in de latere jaren negentig inzetten, die het schelpdier eten dat zo sterk van de bemesting profiteerde en haar groei verdubbelde, het nonnetje. Die bemesting zakte na 1987 in.

Kanoetstrandlopers komen niet op het Wad voor Theunis Piersma, maar voor het voedsel. Nu is er minder voedsel dan in 1987 en ze nemen nu in aantal af, die kanoeten.

Rara hoe kan dat?

Eeeh, eeehhh, nou eeheeh, sjezus, al sla je me dood. Het zal toch niet, nee dat is populistisch, ik wil niet zomaar wat roepen. Neee. Eeeehhh, eehhhh, heh toe nou.

Tip, er was iets in de jaren tachtig en het begint met een ‘E’.

Eehhh, eeeeehhhhh, heh, nou toe nou

Nou laten we er nog een nachtje over slapen en het in een volgende blog opnieuw proberen.