Langweerderweg met eiken in het jaar 1 voor Empatec

Af en toe grinnik je wel eens over de vele varianten ‘journalisten’ die er schijnen te bestaan. Modejournalist (schrijft over Lexia Anorexia op de Catwalk), culinair journalist (iemand die zijn eetgeluiden met ons deelt en daar een cijfer aan geeft), autojournalist (…), of zelfs ‘wetenschapsjournalist’: Universiteits-cheerleaders, die ‘moeilijke materie in aantrekkelijke teksten vertalen om zo het draagvlak voor wetenschap te vergroten, wetenschap is helemáál niet saai is en wetenschappers zijn heel leukzzzzzzz’: zoals 90 procent van mijn collegae dat invult.

Riooljournalist of reisjournalist
Volgens Wim Turkenburg van de Universiteit Utrecht ben ik ‘riooljournalist’, al heb ik nog nooit over riolering geschreven. Op mijn flippo voor volwassenen staat ‘natuur/wetenschapjournalist’. Vanochtend reisde ik naar de Troefmarkt in Langweer voor een pak koffie, en was ik even reisjournalist. Of is dat ritje per fiets naar buurtsuper dan geen reis, terwijl ik wel journalist ben? Wanneer ben je eigenlijk ‘op reis’ én journalist tegelijk en mag je jezelf ‘reisjournalist’ noemen? Is het de afstand?

Twee dagen geleden reisde ik naar de supermarkt in Sint Niek, 6 kilometer verderop per auto. Die supermarkt bleek nog dicht wegens verbouwing. Toch een avontuur zo’n rit. Was dat al wel een reis? Ik zou er zo een verslag over de reis Langweer-Sint Niek kunnen maken voor een krant, dan ben ik zowel autojournalist als reisjournalist en wie weet wilt u na lezen zowel een Renault Clio kopen als een overnachting boeken in Skarsterlân, mijn gemeente.

Reisjournalistiek van Langweer naar Sint Nyk, een achtbaanrit
Ik stap in mijn auto, nadat ik de deur geopend heb. De keer dat ik éérst in wilde stappen vóór de deur open stond is me namelijk slecht bevallen. Ik start de motor, en rij weg. Nadat ik vanuit mijn woonwijk de Langweerderweg op rijd richting bos, blijkt dat Empatec-medewerkers een eeuw-oude beuk slopen en eiken langs de weg verwijderen ‘voor uw en onze faailighaait’, bordje ‘snoeiwerkzaamheden’.

Lustzagers, die de bomen met hun kostelijke beuken- en eikenhout vervolgens niet benutten voor meubels – hoe graag had ik dat prachthout willen gebruiken voor een boekenkast- maar ze in stukken zagen voor haardhout. Wat we tegenwoordig ‘biomassa’ noemen als de overheid uw open haard subsidieert, nadat u een ambtenaar een groen gedicht hebt voorgelezen over ‘klimaatneutraal kerstboombranden’.

Homo nonsapiens empatecensis
Het ging de Empatec-brigade dan ook om het zagen zelf, dat geeft een tintelend gevoel van greep op het bestaan aangedreven door diesel. Een sensatie die ze in het overige leven tussen bed-werk- en voor de tv hangen- moeten missen. Dus toch aardig dat de overheid ze dit uitstapje gunt. De gemeente Skarsterloooaaan, die is lang blij dat ze hun boventallige Empatec-medewerkers weer een klusje kunnen geven, want anders hangen ze de hele dag maar wat in de remise.

Of ze komen hier met een bladenblower om 9 uur ’s ochtends. Als iets moordlust opwekt bij ontbijtende terraszitters in het dorp in het toeristenseizoen, is het wel een Homo nonsapiens empatecensis met bladenblower, eindeloos loeiend op een mooie voorjaarsochtend. Om ook dat laatste blaadje van een perk te blazen tot de hele natuur hygiënisch schoon is: met drie assistenten, zodat per blaadje één ambtenaar bezig is.

Akwadukt
Dit denkende, reed ik naar de t-splitsing bij Haaiidepleeaats, waarbij de lezer zal opvallen dat ik Friese namen (hier Heidepleats) fonetisch opschrijf: we hechten belang aan de goede uitspraak. Ze kunnen hier in Friesland niet spellen. Bij Sneek boven een aquaduct hangt zelfs een aanduiding ‘akwadukt’. Ik dacht er al over de gemeente te bellen over deze storende spelfout. Maar het schijnt iets van lokale trots te zijn, dat je Nederlandse woorden van ná de Industriële Revolutie (1850)- die in Friesland volgend jaar verwacht wordt als de Centrale As er ligt- fonetisch uitschrijft en het dan Friese taal noemt. Regisseur noem je dan regjiessjeuurr of zo en ‘duurzaam’- mijn favoriet- heet dan ‘dworsom’.

Bij het aanzetten van mijn richtingaanwijzer- om de weg naar Sint Niek in te rijden- viel me op dat er verkeer van links kwam, zodat ik mijn rempedaal induwde met rechtervoet en wachtte tot deze auto gepasseerd was. Anders zou je botsen. Daarna gaf ik gas, schakelde snel naar zijn 2 en daarna 3, en de lezer zal het vervolg van het schakelpatroon zelf kunnen raden. Zo reed ik door de bocht de eikenlaan in, die waarschijnlijk volgend jaar in zijn geheel gerooid zal worden ‘voor uw en onze faailighaait’. En om Empatec-debielen uit de remise te houden van de gemeente Skarsterloooaaan.

Drempel met Daihatsu-bejaarde
Deze gedachten spookten door mijn hoofd terwijl er een trekker in tegengestelde richting voorbij reed. Ik passeerde het huis van de boomkweker waar ik vorig jaar mijn fruitboompjes kocht met het bordje ‘fruitbomen te koop’. Aan dat bordje was geen letter gelogen. Vervolgens naderde de abrupte wegversmalling met drempel. Zo’n door de overheid aangebrachte ‘veiligheidsmaatregel’ waar ik me al een paar keer bijna op dood reed. Nu remde ik op tijd, maar moest wachten tot een landbouwvoertuig zich over de drempel en wegversmalling werkte in tegengestelde richting.

Vervolgens duik ik in het vrijgekomen gaatje, vóór een bejaarde in Daihatsu Cuore mij de doorgang zou blokkeren. Zodat ik nog 5 minuten zou moeten wachten voor hij gepasseerd was. Als ik ergens een hekel aan heb is het wel aan wachten voor bejaarden in het verkeer. Vooral als ze vóór je rijden in de bebouwde kom, werken ze op de zenuwen, aarzelend en treuzelend. Net als bij vrouwen achter het stuur die een rotonde naderen, of wat voor minieme wijziging ook in de standaardsituatie. Waarbij ze in detail in praktijk brengen, wat de rijinstructeur 5 jaar geleden vertelde.

    Alleen inhalende vrachtwagens zijn erger, zo’n king of the road die net 1 meter per uur harder kan dan zijn voorliggende collega, en dan plots naar links zwaait. En vervolgens een file veroorzaakt terwijl iedereen zich achter zijn stuur loopt op te vreten.

De Buorren en de geit
De rit vervolgend komen we voor de Chinees in de dorpsstraat terecht van Sint Niek. Met links een eeuwige kale vlakte met bouwafval voor een woonhuis van een lokale Hatsjoetherapeut, die zweetvoetreflexmassage geeft. En rechts een middenstandswijk. Alle dorpsstraten in Friese dorpen heten ‘de boeorr’n’ wanneer ik het fonetisch opschrijf, maar gespeld als ‘buorren’. Dat betekent niet ‘de boeren’, al zou dat toepasselijk zijn. Het is iets als ‘de buurt’, vroeger de straat met notaris en dominee tussen de verspreid liggende boerderijen en de kerk.

Het behaagt het lokale personeel hier steeds, om hun auto óp de doorgaande weg te parkeren in de rijrichting. Zodat je wéér moet wachten op tegenliggers, áchter de geparkeerde auto tot een landbouwvoertuig is gepasseerd. Om er dan omheen te zeilen, vóór een verse tegenligger zich aandient. Deze dag vormt op die gewoonte geen uitzondering.

In de tuin voor het bejaardendumphuis – het purgatory voor de dood voorbij de katholieke kerk- staat een aangebonden geit te grazen, loom leunend tegen een puntige erfafscheiding. Veruit het meest aansprekende nieuwe onderdeel van heel Sint Niek, die geit. Beehh. Geiten en schapen kijken al grazend alsof ze Verlicht zijn met hoofdletter. Ze snappen ‘het’. Ze zouden moeiteloos een heel leven Goede Tijden Slechte tijden kunnen kijken, mee leven met de ontwikkelingen van de karakters en acteurs en daarmee tevreden kunnen zijn. Benijdenswaardig.

Bestemming bereikt: Turkentroefmarkt
Aan de rechterzijde heeft de afdeling Groenverdelging van de gemeente Skarsterlooaan alles dat op struik of boom leek vorig jaar uitgeroeid. En wat rest zijn plantsoenperkjes die lijken op een minislagveld van de Eerste Wereldoorlog na de Battle of the Somme. Weg met die ‘griene rommel’, scheelt weer onderhoud. Ik rij richting parkeerplaats voor wat eens de C1000 was, mijn steun en toeverlaat. De winkel was door Jumbo overgenomen en zou verbouwd worden, maar dat kon toch nooit langer dan een week duren?

Op de glazen deuren zie ik het C1000 logo nog staan en ik denk hoopvol ‘hee, wordt het tóch geen Jumbo?’. De naam C1000 – witte letters in rood-was jaren een rode draad in mijn leven en voedselvoorziening, een houvast voor redelijke kwaliteit-prijsverhouding. En meer keuze dan mijn dorpssuper die maar één aanbieding kent: één halen twee betalen. ‘Jumbo’ hult zich in piesgeel met gifgroene kleuren zoals de vroegere Turkentroefmarkt waar alles in dozen stond. Die heette geloof ik Basismarkt. Ik parkeer mijn auto, stap uit met boodschappentas en dan komt de apotheose van dit reisjournalistenverhaal. Puntje van je stoel? Hou je vast.

Net als ik richting de glazen deuren loop, zie dat de supermarkt haar schappen al gevuld zijn en hoop krijg dat ik eten kan kopen.. ontdek ik dat de verbouwing nog bezig is.

Verspreid liggen verschillende planken- geen beukenhout- en zaagsel, en de kassa’s zijn afgedekt met blauw plastic. Ik vraag ‘is de verbouwing nog bezig?’, met ijdele hoop toch er door te kunnen als spek en bonen-deelnemer in dit aardse tranendal. Een bouwvakker van Gosse Wopsinga Bwaouwbedriuw (fonetisch lieve lezer) antwoordt met nasaal accent: ‘Woaen’sda’g is d’ w’nk’l w’r op’n.’Wat vertaald vanuit een moedige Friese poging tot Nederlands betekent: woensdag is de winkel weer open. Teleurgesteld druip ik weer af richting mijn auto.

    Wat voor onthullingen zou een ‘modejournalist’ doen?
    Zo, nu heb ik als reisjournalist toch vrij gedetailleerd verslag gedaan van mijn reis door de Friese jungle van Langweer Lange Dagen naar Sint Niek. En een reeks onthullingen gedaan over de ‘couleur locale’. Wat nog ontbreekt voor een standaard-krantenreisverhaal is een kader met overnachtingsmogelijkheden in Sint Niek en ‘things to do’: zondag om 10:30 is de katholieke kerk open, en maandags stunt de viskraam met haring voor 1,50, mis het niet.

    Was ik ook autojournalist geweest, dan had ik alleen nog details moeten onthullen over hoe mijn Renault Clio zich gedraagt in de bochten, dat hij nogal langzaam optrekt- pas ver boven 3000 toeren krijgt hij in de gaten dat het gas is ingedrukt- en een tegenvallend verbruik heeft voor een 1.4 liter motor. Dat is wel ‘kritische’ autojournalistiek hoor.

    Reisjournalist, wat is dat ook. Schrijven over een plek buiten Nederland waar je de mensen niet kan verstaan, en dan een verhaal verkopen over je consumpties en oppervlakkige indrukken aangevuld met dichterlijke vrijheden. Waar iemand dan bij de kiosk 2 euro voor moet betalen om te lezen. Toerismemedewerker. Wat is dan kritische reisjournalistiek? Schrijven over kutreizen? Je kunt beter reizen door en naar een plek waar je mensen wél verstaat, naar plaatsen die je uit den treure al kent. Dan ga je de echte details zien, de kleinste veranderingen. In iedere journalist schuilt dan een reisjournalist en hij ontdekt: de reisjournalist schrijft vooral over zaken die hij voor zichzelf had kunnen houden, maar dan verder weg.

    Je maintiendrai
    Als journalist over vrouwenmode zou ik niets dan onthullingen willen doen, maar dat komt al snel in de strafrechtelijke sfeer terecht. Zal ik ook beschrijven hoe ik mijn avontuurlijke reis weer terug vervolgde naar Langweer Lange dagen, maar dan als autoreisjournalist, inclusief toerental? Ach, laat ik maar weer in rapportjes duiken, mensen lastig vallen en pseudo-wetenschap boven vissen: nog een heel PBL-rapport te gaan, Imaresrommel en IPCC Werkgroep 2 en al worstelend komen wij weer boven.