De natuur op een bierviltje

De natuur op een bierviltje, scheutje Darwin er bij et voila: ecosysteemdiensten is onzin

Voor de Koninklijke Jagers Vereniging  (KNJV) schreef ik een verhaal over de al dan niet opzettelijke introductie van exoten met invasief gedrag: ze vinden een voedsel-oase van kwetsbare prooidieren en breiden zich razendsnel uit ten koste van die dieren tot deze een verdedigingsmechanisme ontwikkelen (of niet… en dan sterven ze uit, wat op eilanden veel gebeurt). Op Pacifische eilanden is de rat vaak een plaag voor inheemse vogels. Bij ons zijn roofdieren als zwerfkatten een plaag die huishouden onder grondbroedende vogels en kleine zoogdieren.

Onder dekking van hun aaibaarheid weten katten zich met miljoenen uit te breiden in door mensen gedomineerde natuur, zo handig gebruik makend van de niche die de mens hem levert. In Australie wordt de kat culinair geprezen door Aboriginals, zo’n exotisch hapje is hier nog niet in trek.

Ook een exoot is de voor Schiermonnikoog exotische bison die Natuurmonumenten wil uitzetten, en die daar de grazende rol van een andere exoot moet faciliteren die dankzij VHS-ziekte, huiskatten en myxomatose een zeldzaamheid werd: het konijn, zodat hij niet als een invasieve plaag de duinpannen meer kaalgraast. Ook herbivoren (planteneters) kunnen invasief gedrag vertonen, zoals het konijn toont. Ze kunnen de plaats innemen van zwakkere herbivoren. Tot de hele roofdiergemeenschap zich instelt op deze wipstaart met lekker vlees (een gepeperd konijnenboutje kun je me altijd voor wakker bellen) en een nieuw dynamisch evenwicht ontstaat.

Je kunt het verhaal HIER verder lezen

Geen natuurlijk evenwicht maar natuurlijke flux van immigratie en uitsterven
Wat iets te ‘high brow’ is voor KNJV-lezers maar wel een mooie theoretische basis om te verklaren wat we in de natuur zien voor uitsterven en nieuw verschijnen van soorten:Vanuit evolutie door natuurlijke selectie en de theorie van eilandbiogeografie kun je veel trends verklaren over uitsterven en de impact van immigratie van nieuwe soorten. Plant- en diersoorten evolueren tot ondersoorten, eilandvarianten of compleet nieuwe soorten in geografische afscheiding van andere populaties (het soortbegrip van Ernst Mayr, kampioen van evolutie door geografische afscheiding: een soort= onderlinge kruising mogelijk).

Roofdier en prooi doorlopen daar hun eigen milieu-afhankelijke en dynamische ratrace, waar meestal niet één de overhand krijgt (wat in de ecologie bekend staat als de Red Queen Hypothesis, vernoemd naar de Rode Koningin in Alice in Wonderland), immers anders zou de prooi al uit zijn gestorven.

Bovenstaande curve van Mac Arthur & Wilson, moet eigenlijk iedereen op zijn netvliesprinten die meent iets te kunnen zeggen over ‘biodiversiteit’, samen met ’the Origin of Species’ . Ik hoop nooit deskundige/Dr Klavan te worden  en wil dat ook niet lijken(iemand die economisch belang heeft bij een vastgeroest standpunt), maar schrijf dit omdat een stukje simpele en elegante (en imperfecte of soms zelfs deels achterhaalde) theorie kan helpen te zien wat je waarneemt. Omgekeerd werkt ook natuurlijk: zo kan een hovenier mij de les lezen over competitie en natuurlijke selectie, omdat hij die competitie en milieuafhankelijk voorkomen van plantensoorten dagelijks door de vingers ziet gaan, en het manipuleert om de gewenste biodiversiteit te krijgen. Uiteindelijk volgt theorie de praktijk en niet andersom…

Kok Restaurant As bereidt Chinese Wolhandkrab (exoot/nieuwe soort voor NL)

Kok Restaurant As bereidt Chinese Wolhandkrab (exoot/nieuwe soort voor NL)

IN de natuur is het een komen en gaan
Het aantal soorten in een gebied (S) hangt (vaak, het is ecologie, dus niet altijd) samen met oppervlakte (A) waarbij een oppervlakte-afhankelijk dynamisch evenwicht ontstaat tussen immigratie in een gebied van soorten en uitsterven. Meer oppervlak betekent dat er meer soorten kunnen leven, tot een verzadigingspunt is bereikt. Er treedt ook afhankelijk van de afstand tot het kolonisatiepunt een verzadiging van soortenaantal op. Het AANTAL soorten kan rond een gemiddelde schommelen, dit wil niet zeggen dat dit steeds de zelfde soorten zijn. Er komen steeds nieuwe en gaan steeds oude weg, dat heet turnover.

Heel logisch, je kunt de theorie van eilandbiogeografie in je tuin zien, inclusief een vleugje netwerktheorie (Levins en later Hanski, ga ik nu niet op in): dit jaar zit er voor het eerst permanent een egel, die ik hoor knorren (stekelVARKEN). De merel broedde in de tuin, maar de heggemus die vorig jaar nog zat te zingen heeft door een overschot katten zijn territorium verplaatst. Ook bij de planten in de tuin komen en gaan soorten. De wolfspoot die tussen mijn gele lis groeide verdween vorig jaar plotseling. Raakte hij teveel verstikt tussen de lis? Weg is hij wel, maar er vestigden zich wel spontaan allerlei grassoorten en natuurlijk scherpe boterbloem (die ik nooit aanplantte). Nu krijg ik wekelijks bezoek van een sperwer, die vanuit mijn conifeer op mussen jaagt. Vorig jaar zat hij vooral bij de overburen. Het kan aan mijn steeds betere habitat liggen. Zoals de middelste bonte specht (kleine broer van de grote bonte), een liefhebber van oud bos nu in Nederland explosief toeneemt omdat onze bossen verouderen.

Mens helpt soortenaantallen dramatisch toenemen
Door de globalisering sinds 1500 (een ijkpunt dat biodiversiteitsmensjes steeds gebruiken in relatie tot de Rode Lijst en uitsterven van soorten, vanwege 1492 Columbus en start van wereldreizen, verspreiding van soorten door mensen over de aardbol) zien we dan dat I-immigratieafstand- verkleint dankzij de menselijke reislust, waarmee het aantal soorten op een ‘ver’ eiland kan toenemen. Het soortverzadigingspunt verschuift. Mensen zijn gewoon een  afstandverkleinende vector geworden, zoals een python die kan meeliften op een drijvende boom (wij zijn veel drijvende bomen). Eigenlijk klopt 1500 niet, de meeste soorten stierven namelijk uit dankzij de Maori’s op Nieuw Zeeland en de Polynesiers op Hawaii maar goed: de Westerse mens heeft ook voedsel nodig voor biologisch schuldgevoel, dus doen we lekker mee hier.

In weerwil van alle verhalen over ‘massa-uitsterven’-  waarbij we mogen optekenen dat het gros van dit uitsterven plaatsvindt op eilandjes- neemt het aantal soorten juist op die eilanden dramatisch toe.  Een kwestie van de I verhogen, waar op eilandjes het oppervlakte-afhankelijk verzadigignspunt eerder vaak kunstmatig laag lag. Mensen slepen allemaal biologisch materiaal mee en verhogen zo de I. Kijk alleen al wat er op Nieuw Zeeland aan zoogdieren is geintroduceerd, een eiland waar eerder enkel vogels leefden die de niches innamen waar anders zoogdieren ze te vlug af zouden zijn (maar die door barrierewerking nooit op Nieuw Zeeland kwamen)

Het damhert, een exoot/nieuwe soort met invasieve trekken dankzij jachtverbod door linksige zeurpieten die geen scharrelvlees lussen

Het damhert, een exoot/nieuwe soort met invasieve trekken dankzij jachtverbod Waterleidingduinen door linksige zeurpieten die geen scharrelvlees lussen

Gaat extinctie sneller dan immigratie en nieuwe soortvorming?
Het aantal plantensoorten nam ook dramatisch TOE op Nieuw Zeeland, terwijl slechts 3 inheemse plantensoorten uitstierven. Zo kun je dus begrijpen wat Maria Dornelas dit voorjaar ook al vond in Science op basis van 150 jaar data aan soortenverspreiding. Wanneer soorten uitsterven neemt netto op aarde het aantal soorten af (evolutie verloopt meestal niet zo snel, hoewel sneller dan velen denken, zie de cycliden in het Victoriameer en lees mijn EOS-verhaal ‘Nieuwe soorten, klaar terwijl u wacht’). Maar lokaal en regionaal zien we vaak een sterke TOEname van soorten.

  • Na dit stukje theorie zie je dus ook hoezeer de bewering van het Planbureau voor de Leefomgeving- dat wij 85 procent van onze biodiversiteit verloren sinds 1700- volmaakte onzin is, zowel in het licht van ecologische theorie als van data.  Het Planbureau voor de Bureaucratische Leefomgeving is er dan ook vooral om het bureaucratisch milieu-establisment een beleidsrechtvaardiging en urgentie te geven, waar ze dat op basis van deugdelijke wetenschap niet zouden kunnen.

Wat is het belang van soorten?
Zo nam de soortenrijkdom in Nederland als geheel afgelopen eeuw sterk toe. Terwijl tegelijk specialisten en soorten van het kleinschaliger boerenland zeldzamer werden. (neem de ortolaan, grauwe klauwier, geelgors enz). Ieder menselijk landgebruik helpt mee bij het maken van een eigen soortsamenstelling. Monotonisering trad vooral ook op in ‘beta-biodiversiteit’: de variatie in landschapjes (houtwalletjes, overhoekjes, op het boerenland is alles strakgetrokken dankzij door de overheid geinstigeerde ruilverkavelingen)

De olifant in de kamer van natuurBEHOUD is natuurlijk in hoeverre je de natuur als museum kunt beheren, als natuurMONUMENT. Op die vraag heb ik geen vast antwoord, ik ben gelukkig geen deskundige, maar wie dat wel heeft: kom er maar in, liefst met suggesties die het niveau ontstijgen van ‘uhhh die gekke linkse natuurmensen uuhhh’, maar iets dat onze intellectuele interesse kan wekken. Ik vond in een boekje ‘The Value of Species’van filosoof Edward l Mc Cord alvast de beste en meest prikkelende rechtvaardiging van soortenbehoud: de waarde van soorten zit in de mate waarin ze onze intellectuele interesse prikkelen.

Ecosysteemdiensten:  van belang voor bureaudiversiteit, niet voor nieuwsgierige natuurmensen
Je ziet dus dat we niet al te simplistisch moeten doen over ‘biodiversiteit’ en dat we geen stellige antwoorden kunnen geven, laat staan over de relatie tussen de hoeveelheid soorten en het vage begrip ‘ecosysteemfunctioneren”.  (bij planten meestal gemeten via stoichometry, N-cycling, NPP) Zoals Dov Sax al stelde: we kunnen beter bestuderen wat er gebeurt met ecosystemen alshet aantal soorten dramatisch toeneemt, terwijl de focus nu steeds ligt op soortafname. Omdat globaal de soortenaantallen sneller afnemen dan er nieuwe ontstaan. Maar van belang is natuurlijk de LOKALE situatie, hoezeer alles in de natuur ook verbonden is. Het hele woord ‘ecosysteem’ (afkomstig van Arthur Tansley) duidt immers op een als afgesloten geheel te definieren entiteit.

De natuur zoals zij is- het stochastische proces van natuurlijke selectie via competitie om energie en hulpbronnen- levert ons geen diensten, wij moeten haar onder dwang en onder schot afpersen en manipuleren in het zweet des aanschijns wil ze iets geven dat van pas komt. Ecosysteemdiensten en ‘biodiversiteitsbehoud’ hebben beide een stukje creationistische oorsprong. Ze gaan van een statische natuur uit (het Paradijs waar alles goed was) en van het waanidee dat soorten evolueerden om de mens van dienst te zijn. Terwijl soorten evolueren om zichzelf te bevoordelen in competitie met anderen. En als de mens daarbij helpt zullen ze dat niet afslaan.

Een plant evolueert niet om maximale opbrengst voor mensen te geven, zoals bijen ook niet evolueerden om ons maximaal honing te geven, tenzij we ze daarop fokken. Zo is er ook geen relatie tussen de diversiteit van bijensoorten en de mate van bestuivingsdiensten voor productiegewassen: enkele algemene soorten nemen het gros van de bestuiving voor hun rekening. Er is geen harde relatie tussen ‘biodiversiteit’ en productiviteit van ecosystemen en dus ‘ecosysteemdiensten’. Wie mij de reviewstudie kan geven waar bewijs van het tegendeel blijkt: wees onze gast!

Zo komen we weer terug bij de huiskat en de vele andere soorten als ratten die handig gebruik maken van de mens, om zichzelf over de hele wereld te verspreiden. De natuur gebruikt óns, wij niet de natuur. Aaibaarheid en charisma voor mensen zijn succesvolle overlevingsstrategieen voor diverse diersoorten in een door mensen gedomineerde biosfeer. Steeds is de natuur ons te snel af.