Onder de titel ‘Klimaatgejeremieer houdt maar niet op’, schreef ik eerder:

De verspreiding van het geloof dat er iets verschrikkelijks aan de hand is met het klimaat is een wonderlijk fenomeen. Internationale organisaties hebben hierbij een voortrekkersrol gespeeld. Buiten het VN-klimaatpanel (IPCC) was de EU de eerste die de verschrikkingen beschreef van de opwarming van de aarde, die overigens nog maar steeds niet wil komen. In een Commissie-document uit 2003, werd een breed assortiment aan onheil beschreven dat ons stond te wachten.

De arme Europarlementariërs aan wie het werd gepresenteerd, kregen emmers met hallucinante ellende over zich uitgestort, waaronder een mogelijk onomkeerbare verandering van het klimaat; een stijging van de gemiddelde mondiale oppervlaktetemperatuur met 1,4 tot 5,8 graden over de komende eeuw; zeespiegelstijging van wel 88 cm; weersextremen, zoals droogten, stormen en overstromingen, megaschade voor de landbouw en veeteelt, die tot honger kunnen leiden; alsmede verspreiding van besmettelijke ziekten en schade voor de menselijke gezondheid.

[Als er een trofee zou bestaan voor desinformatie/nepnieuws, zou de EU-commissie met dit document waarschijnlijk met stip tot winnaar worden uitgeroepen. De vermeende Russische activiteiten op dat terrein verbleken daarbij. Werk aan de winkel voor minister Ollongren!]

Te oordelen naar de latere besluitvorming van de EU over de terugdringing van de grote boosdoener en verantwoordelijke voor dat alles – de menselijke uitstoot van CO2 door het verstoken van fossiele brandstoffen – heeft deze klimaatpropaganda het gewenste effect gehad op de lichtgelovige parlementariërs. Die hebben ingestemd met een beleid dat inmiddels vele tientallen miljarden heeft gekost, zonder dat daar ook maar enig aantoonbaar effect op het klimaat tegenover staat. ‘All pain and no gain!’

Vele jaren later ontpopten zich ook andere internationale organisaties, zoals de Wereldbank en het IEA (‘International Energy Agency’) als propagandisten van het klimaatbeleid. Men vraagt zich af over welke deskundigheid deze organisaties beschikken op klimaatgebied. Geen enkele natuurlijk! Maar dat was voor hen geen reden om zich te onthouden van een intensieve bemoeienis met het klimaat, waarbij de hype van hun kant en passant voortdurend werd aangewakkerd.

Vooral de huidige Secretaris–Generaal van het IEA, Fatih Birol, de opvolger van ‘onze’ Maria van der Hoeven, heeft in de media veel aandacht getrokken met zijn doemscenario’s. In 2015 bracht het IEA een rapport uit waarin werd gesteld dat toezeggingen die Europa en landen als de Verenigde Staten, Rusland, Mexico en China eind vorig jaar in petto hadden voor het nieuwe klimaatverdrag van Parijs, alsnog in een gevaarlijke temperatuurstijging op aarde van 2,6 graden aan het eind van deze eeuw zouden resulteren.

Zonder veel verdergaand beloften is de veilige grens voor klimaatopwarming al in 2040 bereikt en stijgt de temperatuur aan het einde van de volgende eeuw (2200) door tot 3,5 graden. ‘Daarmee zeggen we gedag tegen de planeet zoal we hem eeuwenlang gezien hebben’, aldus Fatih Birol bij de presentatie van het rapport. Het IEA heeft klimaat niet in zijn mandaat staan en beschikt evenmin over enige deskundigheid ter zake. Maar dat weerhoudt het er niet van om al kersenplukkend daarover paniekverhalen te verspreiden.

Lees verder hier.

Inmiddels wil die verschrikkelijke opwarming maar niet komen. Maar kennelijk heeft men dat nog niet opgemerkt bij het IEA, want men is rustig doorgegaan op de ingeslagen weg.

Dit is ook opgevallen aan John Constable van de ‘Global Warming Policy Foundation’ (GWPF). Onder de titel, ‘Policy Determinism and Reform of the International Energy Agency’, schreef hij daarover onlangs een ‘posting’ op de website van de GWPF. Ik pik er een aantal fragmenten uit.

The International Energy Agency (IEA) is rapidly becoming an uncritical part of the international climate policy engine. This helps no one in the longer run. To ensure continued relevance the Agency should return to its empirical, data-heavy roots, and remind politicians and civil servants that energy and climate policies are hypotheses about the world, and, as with all hypotheses, may be mistaken.

Just under two years ago I commented on Sir David King’s prominent request that “defossilisation” should be “reflected in the way the International Energy Agency works”. Hoping for the best, I expressed the hope that:

“Dr Birol and his colleagues at the IEA are not intimidated by such a strangely threatening remark, but strive to fulfil their duties to the taxpayers of the OECD, who provide their funding, by offering objective and fearless comment on the policies that are proposed by the member governments.”

“The last thing”, I added, “that any sensible person would want, though Sir David appears mistakenly to desire it, is for the IEA to become yet another servile element in the policy delivery mechanism.”

Dr Birol had been Director at the IEA for only a few months at that time, and there was still reason to think that he would use his new found liberty as director to strengthen the organisation’s analytical independence, rather than otherwise.

Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan grossiert het IEA in energiescenario’s met een hoog wensdenkgehalte wat betreft de defossilisering van de economie, in lijn met het vooral door president Obama gepropageerde klimaatbeleid, dat nu door president Trump wordt teruggedraaid. Volgens Constable deed en doet het IEA dat om de leden te plezieren. Maar scenario’s zijn geen voorspellingen.

Energy and climate policies, as we currently know them, are in essence hybrid hypotheses in science and engineering, that is to say they are elaborate systems of propositions intended to describe the world and so to bring about changes in it. And like hypotheses, such policies are vulnerable to error. If the IEA were fulfilling its core and historical mission it would be continually reminding its members of T. H. Huxley’s observation that the greatest tragedy in science is “a beautiful hypothesis slain by an ugly fact”.

However, as the World Energy Outlook shows at every turn, the IEA has become a deliberately and happily irresponsible spinner of pretty scenarios born of the beautiful polices of its subscribing members. To regain relevance, the organisation desperately needs to return to its empirical and data-heavy roots, and stake its reputation on the delivery and foregrounding of facts, however ugly and unwelcome.

As it happens, the empirical material is already there in the IEA’s databanks, so the necessary change is not so much a matter of direction as the courage required to be fearlessly candid. Rather than hundreds of pages of uncommitted projections of the de-fossilized future, it might be more helpful to policy makers, not to mention the public, if the IEA were to summarise the last twenty years of national and international low carbon and energy conservation policies, together with their costs, and then ask why global total primary energy supply still looks like this:

Total world primary energy supply 1972 to 2014. Source: International Energy Agency. http://www.iea.org/statistics/.

Aldus John Constable.

Lees verder hier.