Arthur Rörsch.

Een bijdrage van Arthur Rörsch.

 

 

 

 

 

 

 

‘Authorities’, ‘disciples’, and ‘schools’ are the curse of science; and do more to interfere with the work of the scientific spirit than all its enemies.

T.H. Huxley

  • How do we know?
  • Why do we believe?
  • What is the evidence for?

Ontleend aan Arons.

Het onderstaande is een pleidooi om bij de onderlinge discussie op dit blog om tot wederzijds begrip te komen voor uiteenlopende standpunten, de beantwoording van bovengenoemde drie vragen steeds centraal te stellen.

De meeste ‘reviews’, de wetenschappelijke beschouwing van de literatuur, te vinden in de afzonderlijke hoofdstukken van de IPCC-rapporten over de verschijnselen die met klimaatvariabiliteit hebben te maken, genieten algemene waardering – ook onder de meeste AGW-antagonisten (AGW = ‘Anthropogenic Global Warming’). Eén van de belangrijkste bezwaren die echter tegen de IPCC-benadering wordt genoemd, is dat bij de ‘politieke’ presentatie in de Summary for Policmakers (SPM) de zogenoemde ‘wetenschappelijke methode’, niet wordt gevolgd.

De Oxford English Dictionary definieert de wetenschappelijke methode als volgt:

A method of observation or procedure based on scientific ideas or methods; specifically an empirical method that has underlain the development of natural science since the 17th century. It is now commonly represented as ideally comprising some or all of (a) systematic observation, measurement, and experimentation, (b) induction and the formulation of hypotheses, (c) the making of deductions from the hypotheses, (d) the experimental testing of the deductions, and (if necessary) (e) the modification of the hypotheses; though there are great differences in practice in the way the scientific method is employed in different disciplines (e.g. palaeontology relies on induction more than does chemistry, because past events cannot be repeated experimentally). The modern scientific method is often seen as deriving ultimately from Francis Bacon’s Novum Organum (1620) and the work of Descartes. In the 20th century Karl Popper’s idea of empirical falsification has been important.

In de beschouwing van Arons is essentieel dat een ieder die oordeelt over de waarde van waargenomen verschijnselen, modellen, theorieën, ook niet wetenschappers (bijv. politici), een zodanige wetenschappelijke geletterdheid aan de dag weet te leggen, dat hij/zij de in de titel van dit blog aangegeven drie vragen voor zich zelf voortdurend stelt en de betekenis van uiteenlopende antwoorden kan inschatten.

Het grondbeginsel waar het hierbij om gaat is:

Discriminate, on the one hand, between acceptance of asserted and unverified end results, models, or conclusions, and, on the other hand, understand their basis and origin; that is, to recognize when questions such as “How do we know . . . ? Why do we believe . . . ? What is the evidence for . . . ?” have been addressed, answered, and understood, and when something is being taken on faith.

Hier een samenvatting van de tegenstellingen in de klimaatdiscussie, hoe protagonisten volgens antagonisten vermoedelijk op de vragen van Arons zouden antwoorden.

Q. How do we know (dat CO2 een broeikasgas is?)

A: Het absorbeert en emitteert IR–straling en moet daarbij een bijdrage leveren aan het warm houden van de atmosfeer.

Q. What do we believe?

A. Dat deze eigenschap van CO2 ongeconditioneerd doorwerkt in het complexe klimaatsysteem van de aarde, zoals door leden van de IPCC–school wordt aangenomen.

Q: What is the evidence for …?

A: Het gewicht dat door het IPCC wordt gehecht aan het ruwweg samenvallen van de stijging van de temperatuur van het aardoppervlak met die van de CO2–concentratie in de atmosfeer gedurende een eeuw.

De te verwachte antwoorden van de antagonisten luiden:

Q. How do we know (óf CO2 wel zo’n belangrijk broeikasgas is)?

A. De toename van IR–terugstraling van de atmosfeer naar het oppervlak zal voor een temperatuur–‘balans’ van weinig betekenis zijn omdat de betreffende golflengten van CO2 slechts enkele microns in het wateroppervlak doordringen, en dit leidt primair tot toename van de verwijdering van latente warmte door waterverdamping.

Q. What do we believe?

A. De door CO2 overgedragen warmte aan de atmosfeer zal de waterthermostaat van de planeet niet in ernstige mate dereguleren.

Q. What is the evidence for …?

A. De waarnemingen: (1) Op alle kleine tijdschalen van decennia geen directe correlatie tussen temperatuur en CO2-stijging. (2) Geen buitengewone klimaatverandering sinds de antropogene emissie sterk toenam, en voor zover die zou zijn opgetreden, kan die door andere natuurverschijnselen worden verklaard. (3) De huidige klimaatmodellen faalden in de projectie van de temperatuurverandering sinds 1977. Ze behoeven herziening om geloofwaardig te worden.

Het beoordelen, het evalueren van wetenschappelijke resultaten op kwaliteit en maatschappelijke relevante is een vak apart. Zie hiervoor bijvoorbeeld de visie van een aantal Nederlanders (Kloprogge, v.d. Sluijs en Petersen) die zich met evaluatie van wetenschappelijk onderzoek bezig houden. “A method for the analysis of assumptions in assessments.”.

Uit de samenvatting:

The proposed method enables analysts and stakeholders to conduct a wellstructured discussion on potentially valueladen assumptions and their influence on the results of the assessment. An analysis of the nature and extent of the potential valueladenness conveys the ‘weak links’ in the assessment and may lead to the decision to adjust the assessment. The method furthermore offers assistance in communicating crucial assumptions.

De hier beschreven methode is echter vrijwel uitsluitend gericht op de maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek, waarbij zich nog veel zogenaamde ‘onzekerheden’ voor doen zoals eerder door Ravetz beschreven in 1990. (Funtowicz SO and Ravetz JR (1993). Science for the Post-Normal Age. Futures 25: 735-755.)

Het gaat hier dus niet om een kwaliteitsbeoordeling van onderzoek of over de perspectieven die dit biedt voor toekomstig onderzoek. Een referentie naar de (oude) kritische opvattingen van Wolff, Russell, Arons en Derek ontbreekt dan ook. Maar ook vermelding of de IPCC–evaluatiemethode voldoet aan de kwalitatieve voorwaarden van de ‘Nederlandse’ maatschappelijke relevantie, hoewel in dit rapport wel aandacht aan de klimaatproblematiek wordt besteed.

De InterAcademy Council (IAC) heeft zich gebogen over de onregelmatigheden die zich bij de IPCC-procedures onmiskenbaar hebben voorgedaan. Zie hier.

De IAC concludeerde dat er zijn fouten gemaakt, maar dat die van ondergeschikte betekenis waren. Daar ben ik het wel mee eens, hoewel ze soms schrijnend waren, in het bijzonder waar zij onrecht deden aan wetenschappelijke inbreng van AGW–antagonisten.

De IAC is echter in niet ingegaan op de principiële vraag: leggen de uiteindelijke samenstellers van de Summary for Policymakers (SPM) voldoende, of zelfs enige aandacht aan de dag waarop de vooruitgang in de klimaatwetenschap kan worden gebaseerd indien wordt afgezien van vooringenomen stellingnamen.

De indruk is aldus dat zowel de leidinggevenden in het IPCC, als de academies als de Nederlandse evaluatiedeskundigen als uitgangspunt kiezen dat conclusies in door referees goedgekeurde artikelen in wetenschappelijke tijdschriften onaantastbaar zouden zijn en vrij van modieuze stellingnamen. Daaraan rijst steeds meer twijfel, ook in andere disciplines dan de klimatologie. Zie bijvoorbeeld Shekman in zijn Nobelprijs tafelrede in 2013 waarin hij opriep een aantal topbladen te boycotten.

Hierbij haal ik Schekman niet aan op grond van zijn autoriteit als Nobelprijswinnaar. Integendeel, het winnen van de prijs der prijzen is nog geen garantie dat men ook een goed beoordelaar is van het werk van anderen. Ik haal hem aan als iemand die spreekt uit vele jaren ervaring, die ik deel, met de degeneratie van het refereesysteem van tijdschriften.

Mijn ervaring als voorzitter, dan wel lid, of als opdrachtgever van een twintigtal evaluaties in Europese wetenschappelijke instellingen, is dat de grootste geleerde niet noodzakelijkerwijs ook het beste inzicht heeft hoe een tak van wetenschap zich verder kan ontwikkelen. Omdat die ‘geleerde’ geneigd is met zijn/haar eigen opgebouwde ‘school’, star te blijven vasthouden aan zijn/haar eigen inzicht en onvoldoende blijk geeft van waardering voor de wetenschappelijke twijfel, die de grondslag is geweest voor de vooruitgang van de westerse wetenschap sinds de Renaissance.

Om dit soort stugheid te doorbreken was het doorzeuren – soms tot vervelends toe – over te geven antwoorden op de Arons vragen een interessant hulpmiddel.

Vandaar mijn suggestie om bij de oordeelsvorming over de betekenis en de draagwijdte van wetenschappelijk onderzoek vast te houden aan de door Arons genoemde beginselen. Dat leidt dan tot de prealabele vraag of zij die zich opwerpen als deskundigen op het gebied van de evaluatie, of zij die minder deskundig zijn en kritiek uitoefenen op de kwaliteit van de evaluatie, voldoende wetenschappelijk geletterd zijn om de drie vragen op adequate wijze te beantwoorden en de antwoorden van anderen kunnen beoordelen.

Volgens de andere auteurs in het tijdschrift Deadalus 1983 dan Arons, is wetenschappelijke ongeletterdheid een schrikbarend veel voorkomend verschijnsel onder het grote publiek. Maar de vraag is of iedereen die een universitaire opleiding heeft doorlopen, of die het zelfs gebracht heeft tot ‘professor’, wel zo wetenschappelijk geletterd is dat hij/zij zich als deskundig evaluator met autoriteit mag opwerpen. Mijn ervaring is dat menige wetenschappelijke ‘leek’ met meer gezond verstand dan gespecialiseerde ‘geleerden’, de antwoorden op de drie vragen op hun waarde weet te beoordelen. Zoals gesteld, die geleerden neigen vaak tot star vasthouden aan hun eigen ‘geloof’, of dat wat zij met autoriteit in hun eigen ‘school’ hebben weten te bevestigen.

Mijn pleidooi is in de eerste plaats dat beroepsevaluators ten behoeve van kennis overdracht naar publiek en politiek een degelijke onderbouwing geven van hun antwoorden op de drie vragen van Arons. Dat is dan verhelderend voor de leek, die daardoor weet waarop hun standpunten zijn gebaseerd. Indien de onderbouwing ontbreekt (wat mijns inziens veelal het geval is) kan iedere leek terecht kritiek uitoefenen op de waarde van de evaluatie. Maar het weerwoord van hen, critici, moet ook zijn gebaseerd op onderbouwing. Daaraan ontbreekt het nogal eens. Maar wat voor zinvol weerwoord kan men verwachten als een adequaat antwoord op de drie vragen van Arons in de IPCC-rapportages niet wordt bijgeleverd. Zo blijft men in de publieke klimaatdiscussie langs elkaar heen praten.

Het is verontrustend dat actieve wetenschappers uit andere disciplines dan de klimatologie niet hun stem tegen deze praktijken willen verheffen. (Behalve dan een paar emeriti die zich op deze website roeren, zie onder kopje ‘auteurs’.)

Het zou voor hen, hoewel geen ‘klimatologische experts’, duidelijk moeten zijn dat de CO2–hype onvoldoende grondslag heeft in thermodynamische beginselen, noch dat enige waarneming in situ wijst op een strikt causaal verband tussen CO2–toename en de oppervlaktetemperatuur.

Nogmaals mijn pleidooi is dat iedere deelnemer aan de voort te zetten discussie op Climategate.nl, leek of werkzaam op klimatologisch gebied, of daarbuiten, die zich in de discussie mengt, zich allereerst bedenkt over zijn/haar mogelijke antwoorden op de vragen:

How do I know?

Why do I believe?

Why do I consider as valuable evidence that presented by others?

En daarna blijk geeft van eigen inzicht. Praat niet na wat in ‘scholen’ als evidence wordt verkondigd.

Het werkplan van Kloprogge, v.d. Sluijs en Petersen voor evaluatiestudies is degelijk onderbouwd met de beschouwing van value-laden assumptions. Zij geven ook resultaten in de vorm van case studies. Toch zou mijns inziens het eindresultaat van een evaluatie er anders uitkomen indien antwoorden op de drie vragen systematisch in de methode zouden worden ingebouwd. Dit zou voorts verhelderend zijn voor beleidsmakers in wetenschap en politiek.

Een poging daartoe heb ik beschreven in ‘Science Friction’ (Elmar 2016) in hoofdstuk 6 ‘onderzoek inzake duurzame ontwikkeling’ en 7 ‘het effect van CO2 op het klimaat’, waarin in het bijzonder maatschappelijk pessimistische en optimistische visies op wetenschappelijke vorderingen en hun implicaties voor de samenleving naast elkaar worden beschouwd. Met een aanhangsel II met ‘Statements by environmental pessimists’, van voornamelijk gerenommeerde wetenschappers, 82 voorspellingen die niet zijn uitgekomen. En aanhangsel III ‘Uitwerking van de alternatieve visie op de werking van het aardse broeikaseffect’ gebaseerd op waarnemingen. In appendix V een ‘Overview of the method for the analysis of assumptions in assessments’ van Kloprogge et al. In appendix VI ‘Standpunt van het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten’ over de crisis die in de wetenschap zou heersen.

Zie ook hier en hier.

Deze verwijzingen naar aanleiding van de suggestie dat er bij ‘twijfelzaaiers’ over de AGW-problematiek slechts sprake zou zijn van ‘het napraten van wat je op allerlei blogs of lobby-websites leest’.

Literatuur

Arons, A.B. 1983. “Achieving wider scientific literacy.” Daedalus: Journal of the American Academy of Arts and Sciences 112(2), pp. 91-122;

Arons, A.B. 1997. “Marks of scientific literacy.” In: Teaching introductory physics. New York: John Wiley and Sons, pp. 345-46. people.westminstercollege.edu/faculty/pconwell/teaching/mark_of_sci_literacy.pdf .

Hodson, Derek. 1998. Teaching and learning science: a personalized approach. Philadelphia: Open University Press, p. 2vv.

Wolfs Frank L.H. Introduction to the scientific method: III. Common mistakes in applying the scientific method.

Bertrand Russell (1872-1970) was één van de eerste wetenschapsfilosofen die zich zorgen maakte over afwijking van de wetenschappelijke methode. Russell, Bertrand A.W. 1969. “A liberal Dealogue.” In: The autobiography of Bertrand Russell, deel 3: 1944-1969, pp. 71-2.