Alweer een volledig falende verdediging van de staat
Ook in hoger beroep heeft het gerechtshof de eis van Urgenda toegewezen dat de regering in 2020 25% CO2 reductie ten opzichte van 1990 moet hebben gerealiseerd. Hier  vindt u het volledige vonnis.
Eigenlijk was het een herhaling van zetten van de vorige rechtszaak. Voor een goed begrip raad ik u aan de analyse in mijn blog daarover nog eens te lezen, in de eerste paragraaf, tot de quotes.

De vorige zaak werd gekenmerkt door een ontroerende overeenstemming tussen Urgenda en De Staat over ongeveer alles in de aanklacht, en er werd de facto door de staat geen enkel verweer gevoerd. De rechter moest dus de klacht wel toewijzen.

In mijn blog noemde ik vele punten die ter verdediging aangevoerd hadden kunnen worden. Die zijn zo goed als allemaal terug te vinden in de verdediging in hoger beroep: de wetenschappelijke onzekerheden over  het effect van CO2, de samenhang van het effect op het klimaat van het Nederlandse beleid met het beleid in andere landen , het ETS waterbed effect, de Carbon leakage etc. Blijkbaar leest de minister ons blog zorgvuldig!
Toch is de verdediging dermate slap en ongemotiveerd, dat het hof alle argumenten afwijst, met over het algemeen goede of althans begrijpelijke argumenten.
De staat had alleen kunnen winnen met een sterke en uitgesproken verdediging, waarbij een paar heilige huisjes van de Heilige Klimaatleer ook echt werden omgegooid. Maar ook deze keer is weer een uitgebreide litanie aan klimaat-alarmistische mantra’s in het vonnis opgenomen waar De Staat en Urgenda het over eens waren. Daarmee zijn veel zich zinnige argumenten van de verdediging heel gemakkelijk te ondergraven, zoals in het vervolg (de quotes) blijkt. Dit bood de rechter ook de mogelijkheid om zich als klimaatdeskundige op te stellen: hij citeerde en interpreteerde alleen de mantra’s die de staat niet betwist had.
Toch gaat het hof regelmatig flink in de fout, door zich als klimaatexpert op te stellen, en maakt het het vonnis daarmee veel kwetsbaarder dan dat van de rechtbank in 2015.

Cassatie
De Staat rest nog de optie om cassatie te vragen. Daarbij wordt de argumentatie niet opnieuw afgewogen, maar alleen gekeken naar of het hof de wet en de procesregels wel juist heeft toegepast.
Er liggen wel een paar mogelijkheden, zoals de blunders die het hof gemaakt heeft bij het zich opstellen als klimaatdeskundige. Het hof mag dan gedacht hebben dat het binnen het kader bleef waarover beide partijen het eens waren, maar dat is bij nader inzien niet zo. Maar essentieel voor de veroordeling lijken deze blunders mij niet.

Je moet mijns inziens toch echt uitkomen op een onterechte inbreuk van de uitspraak op de scheiding van machten, wil je cassatie kunnen krijgen. Het hof ontkent die inbreuk met als argument dat de rechter wel degelijk het Nederlandse overheidsbeleid kan toetsen aan de artikelen in verdragen, zoals het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Nou, daar valt wel wat op af te dingen!

Recht op leven en privacy
U zult het misschien niet geloven, maar de hoofdgrond voor de veroordeling is deze keer het beroep op de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):

  • art. 2: recht op leven
  • art. 8: recht op bescherming van de privésfeer, waaronder valt: privacy en bescherming van het gezin (voluit: recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven)

En wel het leven en privacy van de groep nu levende Nederlandse burgers die Urgenda vertegenwoordigt. Ook als er veel meer mensen het niet met Urgenda eens zijn, mag de rechter volgens de wet de eis gewoon toekennen.
Op deze grond verplicht de rechter de overheid nu dus om in 2020 in plaats van tussen de 19% en 27% CO2 reductie, waarschijnlijk 23% (de huidige verwachting) op gegarandeerd 25% uit te komen. Nergens in het vonnis wordt duidelijk hoeveel Nederlandse mensenlevens of een hoe grote privacyschending het uitvoeren van het vonnis (25%) tov de huidige plannen (23%) zou schelen. Daarmee is het een uitermate verwonderlijk vonnis.

Verder roept het extreem oprekken van de reikwijdte van deze twee artikelen de vraag op of we als burgers niet met veel meer recht via de rechtszaal de overheid kunnen gaan dwingen tot het verdubbelen van de defensieuitgaven, het weren van grote groepen oncontroleerbare immigranten waaronder mogelijk terroristen en IS strijders, of het verbieden van Google en Facebook. Die beleidspunten vragen niet eens oprekking van de artikelen, die vallen er rechtstreeks onder.
Het hof heeft dus de doos van Pandora geopend!

Klimaatstatistiek helpt ook in de rechtszaal
Uitermate interessant is hoe het huidige beleid op 19% tot 27% reductie ten opzichte van 1990 is uitgekomen, terwijl bij het vonnis drie jaar geleden nog van maar 14% tot 17% reductie werd uitgegaan. Dat komt niet door al die windparken die inmiddels toegekend zijn, of omdat er uberhaupt meer CO2 gereduceerd wordt, maar omdat men de uitstoot in 1990 flink omhoog heeft bijgesteld… Tsja, dan heb je opeens veel meer bespaard.
Zo zie je ook op allerlei temperatuurstatistieken in de wereld opeens een enorme opwarming verschijnen, terwijl de huidige temperatuur gelijk blijft. Dan worden gewoon de oude temperaturen herzien. En uiteraard altijd kouder. Zoals u weet komt daar binnenkort een heel interessant onderzoek over uit (donaties zijn nog altijd zeer welkom!)

Overigens is onze CO2 emissie ondanks alle miljarden aan duurzame energie al jaren ongeveer constant. De afname, voor zover aanwezig, zit vooral in methaan.

(bron: Duurzaam Ondernemen)

De consequenties van de uitspraak
Publicitair is het een wereldwijd doorklinkende donderslag. Overal in de wereld zullen rechtszaken volgen. Ik verwacht in andere landen dan Duitsland en Denemarken weinig succes bij de rechters, maar politici hebben toch al geen ruggengraat voor slechte publiciteit, dus zal het zeker invoed hebben op het beleid.

Daarnaast zal er ook een averechts effect zijn: de voorgenomen klimaatwet is bijvoorbeeld inmiddels volledig uitgekleed tot een tandeloze kreet. Dat heeft mijns inziens beslist te maken met de Urgenda zaak: politici kijken wel uit om zich nog eens vast te leggen op harde toezeggingen, als ze daar in de rechtszaak pijnlijk aan herinnerd kunnen worden.

Praktisch gezien zijn de consequenties van de uitspraak klein. Wat herberekenen van de historische cijfertjes, het opvoeren van de hoeveelheid biomassa in de kolencentrales, en een vervroegde afbouw van een paar windparken en je bent van 23% naar 25%. Desnoods zet je in 2020 even een nieuwe kolencentrale een paar maanden stil als je het net niet haalt en je wilt geen nieuwe rechtszaak aan je broek.
Het probleem is uiteraard de ridicule doelstelling van 49% CO2 reductie in 2030. Ik zie niet hoe die haalbaar zou zijn, al pak je iedereen zijn vakantiegeld af. Daar kom je namelijk ongeveer op uit als er een technische manier zou zijn om de 49% te realiseren tegen de huidige prijs per gereduceerde ton CO2. Maar die is er niet, het wordt veel duurder. En gaat dus echt zware offers vragen als je er aan vast houdt, zoals bijvoorbeeld een verbod op vliegen, het sluiten van de hoogovens, en het halveren van de Rotterdamse haven en de daar bloeiende raffinage/chemiecluster. Kortom, een bom onder onze huidige welvaart.

Politici hebben er een aardje van om prachtige verhalen op te hangen voor de kiezer en elkaar in deugdzaamheid naar de kroon te steken, met steeds mooiere doelen en idealen. Dat voelt als vrijblijvend “getuigen”. Maar in de rechtszaal heeft dat opeens flinke consequenties. Zeker als je niet bereid bent om af te dalen naar de werkelijkheid, en bij je verdediging een degelijk, realistisch standpunt in te nemen.

De Quotes

Net als de vorige keer loop ik de tekst van het vonnis even door en citeer ik de interessantste passages.

Er wordt wereldwijd door menselijk handelen nog steeds CO2 uitgestoten – de laatste decennia is de mondiale CO2 emissie jaarlijks met 2% gegroeid – en daarom gaat de opwarming van de aarde door.

Deze oorzakelijkheid is veel te kort door de bocht. De temperatuur is tussen 1945 en 1970 gedaald en tussen 1998 en 2016 niet gestegen, ondanks in die periodes ongekend hoge CO2 uitstoot.

Binnen de klimaatwetenschap en de wereldgemeenschap heerst reeds geruime tijd consensus dat de temperatuur op aarde met niet meer dan 2º C mag toenemen.

De 2 graden doelstelling is een politieke keuze geweest, daar is geen deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing voor.

De laatste jaren is het inzicht gerezen dat een veilige temperatuurstijging niet meer dan 1,5º C mag bedragen, met een daarbij behorend lager ppm-niveau (te weten 430 ppm). Er is, met deze uitgangspunten in gedachten, nog maar een beperkte ruimte (‘budget’) om broeikasgassen en met name CO2 uit te stoten. Dit budget wordt ook wel het ‘carbon budget’, het ‘CO2–budget’ of ‘koolstofbudget’ genoemd.

Interessant uitgangspunt.
Als het hof dit als argument opvoert, hoort het te weten dat het IPCC hiervoor een maximum van ca 3000 Gton hanteert voor 2 graden en ruim 2000 Gton voor 1,5 graad, in vergelijking met een current policies scenario van ruim 5000 Gton CO2:

bron: IPCC

Voor de 2 graden doelstelling moet dus  ruim 2000 Gton CO2 gereduceerd worden. Onthoud die waarde voor later in dit verhaal!

(3.7) De Staat onderschrijft op zichzelf het doel dat de uitstoot van CO2 sterk moet worden teruggebracht en uiteindelijk helemaal moet worden beëindigd

(3.8) Urgenda vindt dat de reductie-inspanning althans tot eind 2020 niet ver genoeg gaat en heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd om de Staat te bevelen de Nederlandse emissies van broeikasgassen zodanig te (doen) beperken dat het gezamenlijke volume van die emissies per ultimo 2020 met 40%, althans minimaal 25%, zal zijn verminderd ten opzichte van het jaar 1990.

  1. Tot 2011 ging Nederland (als Annex I-land) uit van een reductiedoelstelling in 2020 van 30% ten opzichte van 1990 (zie ook bestreden vonnis r.o. 2.71, met verwijzing naar het werkprogramma ‘schoon en zuinig’ van het kabinet Balkenende uit 2007). Bij brief van 12 oktober 2009 van de minister van VROM aan de Tweede Kamer over de onderhandelingsinzet in Kopenhagen (COP 15) is onder meer bericht: “Het totaal aan emissiereducties dat de ontwikkelde landen tot nu toe hebben aangeboden, blijft onvoldoende om de 25-40% reductie in 2020 te bereiken, die nodig is om op een geloofwaardig traject te blijven om de 2 graden doelstelling binnen bereik te houden.”

Hier komt bij dat inmiddels ook het Akkoord van Parijs tot stand is gekomen, waarbij Nederland zich heeft verbonden tot een zodanige reductie van broeikasgassen dat ruim onder de 2º C mondiale opwarming wordt gebleven.

Dus Nederland moet significant bijdragen aan het reduceren van die 2000 Gton. Onthouden weer!

Het verweer van de Staat (zakelijk weergegeven)

  1. De Staat erkent het klimaatprobleem en de noodzaak tot reductie van de uitstoot van broeikasgassen zodat de opwarming van de aarde onder de 2º C blijft. Nederland zet hier ook krachtig op in door in EU-verband voor 2030 tenminste 40% reductie af te spreken en voor 2050 80-95%. Hier komt bij dat de Staat inmiddels in nationaal verband zelfs 49% reductie nastreeft per 2030. Er zijn echter (ook volgens de klimaatwetenschap) verschillende reductieroutes mogelijk. Er is geen absolute noodzaak om per eind 2020 25% tot 40% te reduceren. Het behoort tot de beleidsruimte van de Staat om na afweging van alle betrokken belangen, zoals met name die van de industrie, financiën, energievoorziening, zorg, onderwijs en defensie, de meest aangewezen reductieroute te kiezen. Het gaat om een ‘political question’. De trias politica verzet zich ertegen dat de rechter deze afwegingen maakt. Hierbij benadrukt de Staat dat hij zich houdt aan alle verdragsverplichtingen en internationale afspraken, terwijl de Staat beducht is voor negatieve effecten zoals het ‘waterbed effect’ en ‘carbon leakage’ en er op wijst dat maatregelen niet ten koste mogen gaan van het ‘level playing field’. Bovendien is de Staat gebonden aan het Europese ETS-systeem en kan hij niet méér doen dan op grond van dat systeem is toegestaan. Volgens de Staat speelt verder wel degelijk een rol dat de Nederlandse uitstoot in absolute termen gering is en Nederland het mondiale probleem van klimaatverandering niet alléén kan oplossen. Met name vraagt de Staat aandacht voor de omstandigheid dat er, wetenschappelijk gezien, veel onzekerheden zijn, zowel wat betreft de ernst van het klimaatprobleem als de mogelijke oplossingen. Ook het IPCC signaleert tal van onzekerheden. De reductiescenario’s (RCP’s) bevatten een enorme bandbreedte – het 450-scenario is niet het enige scenario dat in aanmerking komt, terwijl het IPCC daarover ook niet beslist – en richten zich bovendien niet op individuele landen maar op de wereldgemeenschap (alle landen samen). Urgenda onderschat ook de mogelijkheden van adaptatie.Tot slot wijst de Staat er op dat inmiddels de verwachting is dat, uitgaande van het op dit moment vastgestelde en voorgenomen beleid, per eind 2020 uitgekomen zal worden op 19% tot 27% reductie (met inachtneming van de nieuwe rekenmethodiek van de NEV), hoewel dit mogelijk niet helemaal genoeg zal zijn om te voldoen aan het vonnis.

Zoals je ziet voert de staat wel alle verweermogelijkheden op, maar onder de beperking van het volledig onderschrijven van de noodzaak van het halen van de IPCC doelen. Dan zaag je de poten onder je eigen stoel vandaan.

De Staat kan zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken met als argument dat zijn uitstoot absoluut gezien gering is. Gelet op de grote risico’s van (onbeheersbare) klimaatverandering vergt de zorgplicht van de Staat dat snel maatregelen worden genomen.

Dit is een zeer zwakke weerlegging van het hof. Het had moeten aantonen dat de bijdrage weliswaar op zich gering is, maar in groter verband wél significant bijdraagt aan het te bereiken doel.
Zoals ik al in het vorige blog suggereerde als verdediging: het is een politieke afweging om een symbolische voorbeeldrol aan te nemen, dan wel een volledig voorwaardelijke bijdrage te leveren: wij reduceren met 49% als China, India en de VS dat ook doen. Het hof stelt dat de symboolrol verplicht is. Daarmee wordt de trias politica wel degelijk aangetast: dit is bij uitstek een politieke overweging waar een rechter zich nooit in mag mengen.

  1. Het hof oordeelt voorts dat Urgenda wel degelijk voldoende belang heeft bij haar vordering. Anders dan de Staat betoogt bij pleidooi, is het belang van Urgenda voldoende naar voren gekomen in haar (uitvoerig toegelichte) stellingen dat er nu al maar zeker in de (nabije) toekomst sprake is van een reële dreiging van gevaarlijke klimaatverandering.

Er is nergens in het vonnis aangetoond dat het leven of de privacy van de huidige Nederlanders door klimaatverandering acuut ernstig bedreigd worden.

Het verweer van de Staat dat in deze kwestie ook personen worden betrokken die zich mogelijk helemaal niet door Urgenda vertegenwoordigd willen zien, wordt weerlegd door na te melden citaat uit de wetsgeschiedenis van artikel 3:305a BW waarbij de wetgever dit aspect uitdrukkelijk onder ogen heeft gezien (Kamerstukken II, 1991/92, 22 486, nr. 3, p. 22): “De belangen die zich voor bundeling in een collectieve vordering lenen kunnen vermogensbelangen betreffen, maar ook meer ideëel getinte belangen. Met de actie kan worden opgekomen voor belangen die mensen rechtstreeks raken, of die mensen zich vanuit een bepaalde overtuiging hebben aangetrokken. Bij de meer ideëel getinte belangen doet het daarbij niet ter zake dat niet ieder lid van de samenleving evenveel waarde aan deze belangen hecht. Mogelijk is zelfs dat de belangen waarvoor men in de procedure wenst op te komen, in botsing komen met ideeën en opvattingen van andere groeperingen in de samenleving. Dit op zichzelf zal een collectieve actie niet in de weg staan. (….) Het hoeft niet te gaan om de belangen van een scherp te omlijnen groep anderen. Het kan ook gaan om de belangen van een onbepaalbare, zeer grote groep personen. (…)

Urgenda kan dus de rechtszaak aanspannen namens een klein groepje en toch zal de rechter dan gewoon vonnis wijzen, ook al denken andere groepen hier totaal anders over.

  1. Ten aanzien van de (blijkens de vordering hier aan de orde zijnde) positieve verplichting om concrete handelingen te verrichten ter voorkoming van toekomstige aantastingen heeft het EHRM overwogen dat de artikelen 2 en 8 EVRM uitgelegd moet worden op een manier die geen ‘onmogelijke of disproportionele last’ (‘impossible or disproportionate burden’) op de overheid legt. Deze algemene begrenzing van de (hier aan de orde zijnde) positieve verplichting heeft het EHRM geconcretiseerd door te oordelen dat de overheid alleen concrete handelingen behoeft te verrichten die redelijk zijn en waartoe zij bevoegd is, indien sprake is van een reëel en onmiddellijk (dreigend) gevaar en de overheid dit gevaar kende of behoorde te kennen.

Hier komt een aspect aan de orde dat het hof verder volledig negeert, maar waar ook de Staat niets over zegt.
Bij de vorige zaak werd nog aangevoerd dat ook de overheid beaamde dat het best aan de eisen (25% reductie in 2020) kon voldoen. Maar doordat het hof zich deze keer veel verder in de materie heeft begeven en het als reden voor het vonnis heeft over de noodzakelijke beperking van de uitstoot tot het beschikbare carbon budget (inderdaad, goed onthouden,  3000 in plaats van 5000 Gton uitstoot), moet een andere afweging gemaakt worden. Dan moet opgemerkt worden dat als alle ondertekenaars van het Parijs akkoord zich aan hun beloftes zouden houden, inclusief de VS, er in totaal 30 Gton aan reducties wordt bereikt. Van de noodzakelijke ruim 2000 Gton.
Allereerst is dus ook de bijdrage van het internationale klimaatbeleid volgens het Parijs akkoord, als onderdeel waarvan ons beleid door het hof noodzakelijk gevonden wordt, nog steeds gering. Maar verder is inmiddels duidelijk dat het energieakkoord en de inspanningen voor het Parijs akkoord samen al ca 200 miljard euro gaan kosten. Dus hoorde het hof volgens bovenstaande Europese criteria (die boven de Nederlandse wet staan!) af te wegen of de kosten van 200 miljard niet disproportioneel hoog zijn ten opzichte van de baten, die ook als iedereen meedoet nog steeds gering zijn.

Verder is een reëel en onmiddellijk gevaar vereist voor het leven of de privacy van de Nederlanders, voor het opleggen van het vonnis. Ook dat wordt nergens in het vonnis aangetoond.

  1. Kort samengevat rust dus op de Staat op grond van artikel 2 EVRM de positieve verplichting om het leven van burgers binnen zijn jurisdictie te beschermen, terwijl artikel 8 EVRM de verplichting schept om het recht op woning en privéleven te beschermen. Deze verplichting geldt voor alle activiteiten, publieke en niet-publieke, die de aldus beschermde rechten in gevaar kunnen brengen en geldt zeker als sprake is van industriële activiteiten die naar hun aard gevaarlijk zijn. Wanneer de overheid weet dat er sprake is van een reëel en onmiddellijk dreigend gevaar, moet de Staat preventieve maatregelen nemen om de aantasting zoveel mogelijk te voorkomen.

De rechter overdrijft hier overduidelijk de werkelijke en acute gevaren voor de Nederlanders van de veronderstelde komende klimaatverandering.
Maar lees de paragraaf nog eens met in gedachten de problemen rond immigratie. Dit is niet zomaar een rechter, maar het Haagse gerechtshof. Slachtoffers van hate-crimes door immigranten met een andere cultuurachtergrond hebben nu dus een harde grond om de overheid daarvoor aansprakelijk te stellen.
Deze passage kon nog wel eens een heftig staartje krijgen!

Het hof doet er nog een schepje bovenop. Sorry voor het lange stuk, lees eerst maar het volgende commentaar, dan snapt u waarom ik het weergeef.

  1. Het hof gaat uit van de ten processe gebleken (deels hiervoor al vermelde) feiten en omstandigheden. Voor de duidelijkheid zet het hof de belangrijkste elementen hierna nog eens op een rij:
    • Er is een direct, lineair verband tussen de door de mens veroorzaakte (antropogene) uitstoot van broeikasgassen, die mede wordt veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen, en de opwarming van de aarde. Eenmaal uitgestoten CO2 blijft honderden jaren, zo niet langer, in de atmosfeer aanwezig.
    • De aarde is sinds het pre-industriële tijdperk ongeveer 1,1º C opgewarmd. Tussen 1850 en 1980 bedroeg de opwarming ongeveer 0,4º C; sindsdien (in minder dan veertig jaar) is de aarde met 0,7 º C verder opgewarmd tot het huidige niveau van 1,1º C (zie onder meer de grafiek ‘Wereldwijde opwarming 1880-2017 (NASA)’ getoond door Urgenda als derde dia bij pleidooi). De verwachting is dat deze opwarming verder zal versnellen, met name omdat uitgestoten broeikasgassen hun volledige opwarmende werking pas na 30 tot 40 jaar bereiken.
    • Indien de aarde met substantieel meer dan 2° C opwarmt, veroorzaakt dit onder meer overstromingen door zeespiegelstijging, hittestress door intensievere en langere hitteperiodes, toename van ziekten van de luchtwegen door verslechterde luchtkwaliteit, droogtes (met hevige bosbranden), toenemende verspreiding van infectieziekten en ernstige overstromingen als gevolg van overvloedige regenval, verstoring van de voedselproductie en de drinkwatervoorziening. Ook worden ecosystemen, flora en fauna aangetast, en treedt verlies van biodiversiteit op. De Staat heeft de hierop betrekking hebbende stellingen van Urgenda niet (gemotiveerd) bestreden, evenmin als de stelling van Urgenda dat een inadequaat klimaatbeleid in de tweede helft van deze eeuw tot honderdduizenden slachtoffers in (alleen) West-Europa zal leiden.
    • Naarmate de opwarming verder voortschrijdt nemen niet alleen de gevolgen in ernst toe. Cumulatie van CO2 in de atmosfeer kan ertoe leiden dat het klimaatveranderingsproces een ‘tipping point’ bereikt, hetgeen een abrupte klimaatverandering tot gevolg kan hebben waarop noch mens noch natuur zich behoorlijk kan instellen. Het risico op dergelijke ‘tipping points’ neemt “at a steepening rate” toe bij een temperatuurstijging tussen de
    1 en 2 °C (AR5 p. 72).
    • De wereldwijde emissies van broeikasgassen vertonen nog steeds een stijgende lijn. Zie onder meer dia 2, getoond door Urgenda bij pleidooi; European Database for Global Atmosferic Research (EDGAR) 2017, ‘Global greenhouse gas emissions, per type of gas and sources, including LULUCF’).
  • Ook in Nederland is de uitstoot van CO2 onverminderd hoog gebleven. De lichte daling van de emissie van broeikasgassen in Nederland de laatste jaren valt slechts toe te schrijven aan het teruglopen van de uitstoot van andere (minder gevaarlijke) broeikasgassen (zie dia 16 getoond door Urgenda bij pleidooi). CO2 is het belangrijkste broeikasgas; 85% van de door Nederland uitgestoten broeikasgassen bestaat uit CO2.
    • Er bestaat – ook tussen partijen – consensus dat de mondiale temperatuurstijging in ieder geval ruim onder de 2º C moet worden gehouden, terwijl een ‘veilige’ temperatuurstijging niet meer dan 1,5º C mag bedragen, dit alles ten opzichte van het pre-industriële niveau.
    • Om de tweegradendoelstelling te bereiken mag de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer niet hoger worden dan ongeveer 450 ppm. Voor een opwarming van niet meer dan 1,5º C (het streven van het Akkoord van Parijs) moet de mondiale concentratie broeikasgassen nog aanzienlijk lager uitkomen (minder dan 430 ppm). De huidige concentratie bedraagt ongeveer 401 ppm. Dit betekent dat de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer nog maar beperkt mag stijgen. De kans om nog het streefgetal van 1,5º C te halen is uitermate klein geworden. Beperking van de opwarming tot ruim minder dan 2º C (waartoe ook Nederland zich heeft verbonden bij het Verdrag van Parijs) zal in ieder geval aanzienlijke inspanningen vergen.
    • Hoe langer het duurt voordat de noodzakelijke emissiereductie wordt gerealiseerd, hoe groter de totale hoeveelheid uitgestoten CO2 is en hoe eerder het resterende carbon budget is opgebruikt (zie ook r.o. 4.32 van het bestreden vonnis en de daarin opgenomen grafieken).
  1. Blijkens het voorgaande moet dan ook naar het oordeel van het hof worden gesproken van een reële dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering, waardoor er een ernstig risico bestaat dat de huidige generatie ingezetenen zal worden geconfronteerd met verlies van leven en/of verstoring van het gezinsleven. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, volgt uit de artikelen 2 en 8 EVRM een verplichting voor de Staat om tegen deze reële dreiging bescherming te bieden.

Hier is het hof het pad geheel kwijtgeraakt. Uit NIETS in paragraaf 44 blijkt iets over levensgevaar voor de huidige Nederlanders. Dat is uiteraard ook complete onzin. Opwarming van enige graden levert veel minder doden door koude winters op en hoogstens een paar extra doden door warme zomers, daar is veel onderzoek naar gedaan.
Als niet-jurist zie ik hier best een grond in voor cassatie!

Dit is volgens het hof de grote vraag:

Handelt de Staat onrechtmatig door niet reeds per eind 2020 met tenminste 25% te reduceren?

  1. Het einddoel is duidelijk en is tussen partijen ook niet in geschil. In 2100 moet de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen tot staan zijn gebracht. Partijen verschillen evenmin van inzicht over de noodzakelijke tussenstand van 80-95% reductie ten opzichte van 1990 in 2050, en Urgenda onderschrijft de door het kabinet vastgestelde reductiedoelstelling van 49% ten opzichte van 1990 in 2030. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of van de Staat kan worden gevergd dat hij eind 2020 een reductie realiseert van tenminste 25% ten opzichte van 1990. Volgens Urgenda is een dergelijke reductie noodzakelijk om de inwoners van Nederland te beschermen tegen de reële dreigende gevaren van klimaatverandering. De Staat wil zich eind 2020 echter niet tot meer verbinden dan de reductie van 20% ten opzichte van 1990 in EU-verband. Onderzocht moet worden of de Staat onrechtmatig handelt jegens Urgenda door ondanks voormelde reële dreigende gevaren niet met tenminste 25% te reduceren per einde 2020. Daarvoor zijn de volgende overwegingen van belang.

Het gaat dus serieus over de vraag of er mensenlevens gemoeid zijn met het iets later halen van de 25% (want dat die gehaald gaat worden staat buiten kijf voor de partijen).
Waarbij vaststaat dat het effect van die reductie op zich gering is, namelijk (volgens De Staat) 0,000045C, ook als die internationaal gevolgd wordt (0,05C).
Hoe kan het antwoord op deze vraag ooit positief zijn?

Sla ook dit stuk maar even over:

De Staat heeft aangevoerd dat er volgens AR5 meerdere emissiereductiepaden zijn waarlangs deze doelstelling kan worden gerealiseerd. Op grond daarvan meent de Staat dat de rechtbank ten onrechte de 25-40% reductie in 2020 genoemd in AR4 tot uitgangspunt heeft genomen.

  1. Het hof volgt de Staat hierin niet. Zoals het hof hiervoor heeft opgemerkt (zie r.o. 12), is in 87% van de scenario’s die in AR5 zijn gebruikt, uitgegaan van negatieve emissies. In het door Urgenda als productie 164 overgelegde rapport van de European Academies Science Advisory Council (‘Negative emission technologies: What role in meeting Paris Agreement targets?’) wordt over negatieve emissies onder meer het volgende gezegd:

De Staat heeft een en ander niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Het hof gaat er dus van uit dat de mogelijkheid om in de toekomst met bepaalde technieken CO2 uit de atmosfeer te verwijderen zeer onzeker is en dat de klimaatscenario’s die van dergelijke technieken uitgaan bij de huidige stand van zaken een laag realiteitsgehalte hebben. Daarmee schetst AR5 mogelijk een te rooskleurig beeld en kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de ‘multiple mitigation pathways’ die het IPCC in AR5 (p. 20) noemt in de praktijk ook tot de tweegradendoelstelling kunnen leiden. Bovendien is, als gesteld door Urgenda en door de Staat niet gemotiveerd weersproken, aannemelijk dat in AR5 geen reductiepercentages per 2020 zijn opgenomen omdat de aandacht van het IPCC in 2014 uitging naar doelstellingen voor 2030.

  1. Overigens biedt het 450-scenario ook niet meer dan een meer dan 50% (“more likely than not”) kans dat het zal lukken om de tweegradendoelstelling te behalen. Een reëel risico dat het niet lukt blijft ook bij dit scenario bestaan. Hierbij verdient verder opmerking dat in de klimaatwetenschap inmiddels is onderkend dat een veilige temperatuurstijging veeleer 1,5º C dan 2º C is. Deze consensus is tot uitdrukking gekomen in het Akkoord van Parijs, waarin is afgesproken dat de opwarming beperkt moet blijven tot ruim onder de 2º C, met een streven van 1,5º C. Het met dit laatste streven corresponderende ppm-niveau van 430 ligt lager dan de 450 ppm die bij de tweegradendoelstelling hoort. Het 450-scenario en de op basis daarvan vastgestelde noodzaak om de CO2 uitstoot in 2020 met 25-40% te reduceren, zijn dus zeker geen overdreven pessimistische uitgangspunten bij de vaststelling van de zorgplicht van de Staat.

Hier zie je weer de waanzinnige kronkel in de redenering van het hof: het gaat met onze 25% reductie over een paar honderdduizendste graad minder opwarming. Dat argument is geaccepteerd door de rechter. Met alle andere landen van het Parijs akkoord erbij wordt dat bij de afgesproken 30 Gton reductie 0,05 graden. De 2 graden doelstelling vereist 1,5 tot 2,5 graad minder opwarming dan bij huidig beleid. Doordat het hof zich als klimaatexpert opstelt, en de zaak koppelt aan de 2 graden doelstelling, maakt het zich volstrekt belachelijk en vervalt de argumentatie.

  1. Volgens de Staat treedt een ‘waterbedeffect’ op als Nederland een maatregel neemt waarmee broeikasgasemissies die onder het ETS-systeem vallen, worden gereduceerd. Dat komt volgens de Staat omdat het emissieplafond voor de ETS-sectoren geldt voor de EU als geheel. Minder uitstoot in Nederland schept dus ruimte voor meer uitstoot elders in de EU. Daarom zijn nationale maatregelen tot reductie van broeikasgasemissies binnen het kader van het ETS-systeem in de visie van de Staat zinloos.

  2. Dit argument gaat er ten onrechte vanuit dat andere EU-lidstaten de beschikbare emissieruimte onder het ETS-systeem maximaal zullen (laten) benutten. Net als Nederland hebben andere EU-lidstaten een eigen verantwoordelijkheid om de uitstoot van CO2 zoveel mogelijk te beperken en er kan niet op voorhand van worden uitgegaan dat de andere lidstaten minder vergaande maatregelen zullen nemen dan Nederland. Integendeel, in vergelijking met lidstaten zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Frankrijk blijft de Nederlandse reductie-inspanning ver achter. Daar komt bij dat Urgenda, onder overlegging van verschillende rapporten, waaronder een rapport van de Danish Council on Climate Change(productie U131), gemotiveerd heeft betoogd dat in ieder geval tot 2050 zich geen ‘waterbedeffect’ kan voordoen ten gevolge van het overschot aan ETS-rechten en het dempende effect in de tijd van de ‘Market Stability ReserveDeze rapporten zijn door de Staat niet gemotiveerd weersproken.

Dit is een onjuiste veronderstelling. Niet gebruikte rechten worden gewoon bewaard, en in Polen wil men wel degelijk de kolencentrales zo lang mogelijk openhouden. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat rechten over zullen blijven. De Staat had dus gelijk in dit argument.

  1. De Staat heeft nog aangevoerd dat de Nederlandse emissies van broeikasgassen in absolute zin, afgezet tegen de wereldwijde uitstoot, uiterst gering van omvang zijn, dat de Staat het probleem niet alleen kan oplossen, dat de wereldgemeenschap moet meewerken, dat de Staat niet kan worden aangemerkt als de ‘primaire laedens’ (aansprakelijke/veroorzaker) maar als ‘zijdelingse laedensen dat het gaat om complexe beslissingen waarbij veel afhangt van onderhandelingen.

  2. Deze argumenten zijn niet van dien aard dat zij het uitblijven van verdergaande daadwerkelijke actie rechtvaardigen. Weliswaar onderkent (ook) het hof dat het gaat om een probleem op wereldschaal en dat de Staat dit probleem niet in zijn eentje kan oplossen, maar dat ontslaat de Staat niet van zijn verplichting vanaf zijn grondgebied naar vermogen maatregelen te nemen die, tezamen met de inspanningen van andere staten, bescherming bieden tegen de gevaren van ernstige klimaatverandering.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de gezamelijke inspanning wel degelijk zal leiden tot het halen van de 2 graden doelstelling, een afname van ca 2 graden opwarming. In werkelijkheid wordt maar 0,05 graden minder opwarming bereikt door de in Parijs afgesproken maatregelen. Dit rechtvaardigt geen peperdure maatregelen die de welvaart ernstige schade toebrengen.

  1. Het voorzorgsbeginsel, een algemeen aanvaard beginsel van internationaal recht dat in het VN Klimaatverdrag is opgenomen en in de jurisprudentie van het EHRM (Tǎtar/Roemenië, EHRM 27 januari 2009, nr. 67021/01 paragraaf 120) wordt bevestigd, verzet zich ertegen dat de Staat aanvoert dat hij rekening moet houden met de onzekerheden van klimaatverandering en andere ongewisheden (bijvoorbeeld in grief 8). Die onzekerheden kunnen immers ook impliceren dat, bijvoorbeeld door het intreden van een ‘tipping point’, de situatie slechter uitpakt dan waarmee thans rekening wordt gehouden. De omstandigheid dat volstrekte wetenschappelijke zekerheid over de doeltreffendheid van het bevolen reductiescenario ontbreekt, betekent dus niet dat de Staat gerechtigd is verdere maatregelen achterwege te laten. Voldoende is de vergaande aannemelijkheid ervan, zoals hiervoor beschreven.

Dit is een perverse uitleg van het voorzorgsbeginsel. Hieruit zou volgen dat elke fantasie-claim die niet uit te sluiten is (er is geen enkele aanwijzing voor tipping points), maatregelen noodzakelijk zou maken. Nu is behoorlijk goed aannemelijk te maken op basis van de zonneactiviteit dat we de komende 40 jaar een aantoonbaar levensgevaarlijke afkoeling zouden kunnen krijgen. Hiertegen is volgens het IPCC alleen wat te doen door het drastisch opvoeren van onze CO2 uitstoot. We moeten dus zowel onze uitstoot reduceren als vergroten.
Dit is geen bruikbare uitleg van het principe.

Je moet zoals aan het slot gesteld wordt een vergaande aannemelijkheid aantonen, niet een mogelijkheid.
Met een spreiding van de verwachte opwarming door een CO2 verdubbeling volgens het IPCC van 1,5 tot 6 graden (al decennia lang neemt de nauwkeurigheid van de schatting niet toe, ondanks miljarden aan onderzoek) is er geen vergaande aannemelijkheid te claimen. Daarbij: het effect van de maatregelen wereldwijd is 0,05C, in een geschatte opwarming van 3,5 graad, met een nauwkeurigheid van plusminus 2 graden. Het effect van het beleid is dus nog geen 3% van de onnauwkeurigheid van de officiële berekening van het effect van CO2. Dat is niet anders te typeren dan als symboolbeleid.

De kans op afkoeling door de lage zonneactiviteit is overigens wetenschappelijk gezien sterker onderbouwd, door de analogie met de kleine ijstijd.
In ieder geval leveren ze samen geen zinnige uitkomst op vanuit het voorzorgsbeginsel bekeken.

  1. De Staat heeft verder een beroep gedaan op de trias politica, en op de rol van de rechter in ons staatsbestel. Die rol zou er naar zijn opvatting aan in de weg staan dat de rechter een bevel aan de Staat geeft zoals de rechtbank heeft gedaan. Dit verweer gaat niet op. Het hof is gehouden om rechtstreeks werkende bepalingen van verdragen waarbij Nederland partij is, zoals de artikelen 2 en 8 EVRM, toe te passen. Dergelijke bepalingen maken immers deel uit van de Nederlandse rechtssfeer en zij hebben zelfs voorrang boven Nederlandse wetten die daarvan afwijken.

  2. Het hof acht kortom de weren van de Staat niet overtuigend.

Dit is de kern van het vonnis. Ongelooflijk, als je kijkt op welke twee artikelen het vonnis gebaseerd is

  1. Samengevat volgt uit het voorgaande dat de Staat tot nu toe te weinig heeft gedaan om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen en te weinig doet om deze achterstand in te halen, althans op de korte termijn (tot eind 2020). Doelstellingen voor 2030 en daarna kunnen niet wegnemen dat een gevaarlijke situatie dreigt te ontstaan die vereist dat nu wordt ingegrepen.

Dus de 25% reductie in 2020 in plaats van de 23% (en iets later 25%) voorkomt een acuut levensbedreigende situatie. Je moet het als hof maar op papier durven zetten!

Slotsom

  1. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Staat onrechtmatig handelt (want in strijd met de zorgplicht van de artikelen 2 en 8 EVRM) door verdere reductie per eind 2020 na te laten en dat de Staat tenminste 25% moet reduceren per eind 2020. De grieven van de Staat die betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank over de gevaarzettingsleer hoeven bij deze stand van zaken niet te worden behandeld. Het vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. De grieven in het principaal appel behoeven verder geen afzonderlijke behandeling. Voor zover die grieven van belang zijn voor de beoordeling van het incidenteel appel zijn zij in het voorgaande behandeld. De Staat zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel en het incidenteel appel.

En daar zullen we het mee moeten doen.
Ben ik gek als ik denk dat hier gedonder van komt?