André Bijkerk.

Een  bijdrage van André Bijkerk.

Uit veel discussies op Climategate.nl blijkt dat er niet veel geloofwaardigheid uitgaat van de kanttekeningen die hier worden geplaatst bij de juistheid van het broeikaseffect en bij de bewijsvoering daarvoor. Er is dus kennelijk behoefte aan een overzicht van de argumenten ter zake. Bovendien ziet op korte termijn een studie van Arthur Rörsch het levenslicht, waarin hij genoeg redenen vindt voor een heroverweging van het broeikas effect. Dit blog geeft een beknopt overzicht van: (a) waarom de rol van CO2 fundamenteel onjuist wordt geïnterpreteerd, e.e.a gebaseerd op het werk van Arthur Rörsch; (b) wat er mis is met de paleoklimatologie; en (c) wat dan wel voor een mildere periode kan hebben gezorgd.

Eerst de natuurkunde (a)

In zijn nieuw uitkomende studie stelt Arthur Rörsch dat in het huidige model onvoldoende rekening wordt gehouden met de wisselwerking van hoe de elementen die het broeikaseffect veroorzaken op elkaar inwerken. Voortschrijdend inzicht ook in andere disciplines rechtvaardigen een herbezinning.

Ik citeer uit de Nederlandse samenvatting:

Dat inzicht betreft het verschijnsel dat als in een complex systeem twee of meer krachten tegelijkertijd werkzaam zijn, door een wisselwerking daartussen, er een dynamische evenwichtstoestand kan ontstaan die een opmerkelijke stabiliteit van het systeem waarborgt, dit ondanks ogenschijnlijke wispelturigheid van die krachten op een korte termijn.

Overigens, enige tijd geleden werd de juiste interpretatie van de werking van het broeikaseffect hier ook al in twijfel getrokken. In het kort: De zonne-energie warmt de aarde op en deze wordt door convectie (schoorsteeneffect of trek) verticaal in de atmosfeer verspreid (fig 1).

Fig 1. Cumulusvorming door opstijgende warme vochtige lucht (convectie of thermiek) die op grote hoogte horizontaal uitspreidt als een aambeeld, karakteristiek voor cumulunimbus, de onweerswolk. Vooral de condensatie van waterdamp brengt een grote hoeveelheid warmte hoog in de troposfeer. Bron: wikipedia credit

Voor de balans moet die atmosfeer gedurende het gehele etmaal ook weer afkoelen. Dat gebeurt door uitstraling en daar zorgen de broeikasgassen ook voor. Als er dus meer broeikasgassen komen, zal de atmosfeer ook weer sneller zijn warmte kunnen afstaan. Daarom is het nu niet direct logisch dat meer broeikasgas tot meer opwarming zou moeten leiden.

Maar zelfs al zou de aarde door het toegenomen broeikaseffect iets opwarmen, dan zou dat te weinig zijn om de zo innig gewenste rampspoed af te roepen en daarom is de positieve terugkoppeling (positive feedback) uitgevonden die het effect zou moeten “versterken”. Terugkoppelingen versterken echter niet, ze modificeren de uitkomst van een systeem op een bepaalde karakteristieke wijze met een zekere tijdsfactor, en deze kan worden gedetecteerd. We hebben er hier, hier, en hier naar gezocht maar nergens gevonden.

Een bijzonder geval van vermeende positive feedback, komt door het broeikas-’gas’ waterdamp, dat in warmere lucht hogere concentraties kan krijgen en dus tot nog meer opwarming zou moeten leiden. Pas wanneer er tijdens een hittegolf bijvoorbeeld geen water meer voorhanden is om te verdampen, verdwijnt die negatieve feedback en komt de zonne-opwarming extra hard aan (Whan et al 2015). Anderen (bijv Partridge et al 2009) vonden die positive feedback al eerder ook hier niet:

Negative trends in q as found in the NCEP data would imply that long-term water vapor feedback is negative—that it would reduce rather than amplify the response of the climate system to external forcing such as that from increasing atmospheric CO2.

En meer recent ook hier niet (Ollila 2018):

The assumption that relative humidity is constant and that it amplifies the GH gas changes over the longer periods by doubling the warming effects finds no grounds based on the behavior of the TWP trend.

Nog meer praktijkgerichte natuurkunde valt te ontwaren in het werk van Nikolov en Zeller 2017. Deze vergelijken de gemiddelde temperaturen van diverse planeten en manen in het zonnestelsel die een atmosfeer hebben en tonen aan dat slechts twee factoren die temperatuur bepalen, de afstand tot de zon en de dichtheid van de atmosfeer en dat onafhankelijk van de hoeveelheid broeikasgassen in die atmosfeer.

We kunnen dus – deel a afsluitend – concluderen dat de natuurkunde van het broeikaseffect niet klopt. Broeikasgassen spelen een belangrijke rol voor de afkoeling van de atmosfeer en daarom is het niet logisch dat het warmer zou worden met meer broeikasgassen. Ook kan het bestaan van de benodigde positieve feedback niet worden aangetoond en ook interplanetair blijkt broeikaseffect geen rol te spelen.

Dan (deel b), de paleoklimatologie

De “ontdekking” van global warming wordt toegeschreven aan de paleoklimatologische ontrafeling van het geologisch verleden. Het had er alle schijn van dat warmere perioden in vroegere tijden samenvielen/correleerden met een verhoogde concentraties van CO2 in de atmosfeer. Voortschrijdend inzicht met diverse nieuwe technieken laat echter niet veel heel van die correlatie op zeer lange tijdschalen van vele miljoenen jaren, bijvoorbeeld hier maar ook hier.

Leeuwenwelpje.

Op kortere tijdschalen, hebben we een bijzonder geval in de recente midden – tot laat-Pleistocene ijstijd in het laatste miljoen jaar, waar we een opmerkelijk sterke correlatie zien tussen CO2-gehaltes in de bubbeltjes van de ijskernen van Antarctica en de vermeende isotopen thermometer. Bij nader inzien zijn er echter vreemde dingen gaande. We zien in diverse paleobotanische en paleonthologische studies dat zich zo’n dertig tot vijftigduizend jaar geleden een warme periode heeft voorgedaan, die noch in de CO2 data van de ijskernen, noch in de temperatuurreconstructies terug te vinden zijn. Zie bijvoorbeeld de leeuwenwelpjes, over de volgende ijstijd, maar met name hier en hier. Dit laatste lijkt aardig bij te dragen tot een veel beter begrip van de Pleistocene ijstijden als we accepteren dat daarin CO2 geen leidende rol heeft gehad.

Tenslotte deel c

Als dan niet het broeikaseffect noch in het grijze geologische verleden, noch voor de recente veraangenaming van het weer heeft geleid, wat dan wel? Eerst moeten we ons afvragen of er wel werkelijk sprake is van zo’n enorme opwarming. In de jaren 1945-74 is namelijk iets vreemds aan de hand. Vroegere schrijfsels berichten over een halve graad afkoeling, maar deze is plotseling verdwenen, hoewel ze onlangs is teruggevonden. Dit plaatst echter wel vraagtekens bij de correctheid van de vele manipulaties van de temperatuurseries.

Bovendien is aangetoond dat eventuele recente opwarming moet worden toegeschreven aan meer zonlicht onder een verminderd wolkendek dan aan de infrarode terugstraling door het broeikaseffect. Deze directe zonne-instraling heeft tevens gezorgd voor de opwarming van de oceanen; zie ook hier.

Conclusie

De werkelijke thermische stromingen in de atmosfeer en oceaan zijn niet in overeenstemming met de broeikas, de diverse metingen zijn niet in overeenstemming met de broeikas en het geologische verleden is niet in overeenstemming met de broeikas. Variatie in opwarming van atmosfeer en oceaan kan rechtstreeks worden verklaard met direct zonlicht. Wat meer is nodig om te concluderen dat berichten over catastrofale klimaatveranderingen op ernstig gespannen voet staan met de werkelijkheid?

Bovendien, als mensheid gaan we niet over variatie van zonne-instraling door variatie in het wolkendek en de effecten daarvan op aarde. Alles wat we denken te moeten doen om broeikasgassen te verminderen, hebben daarom niet de zo gewenste uitwerking. We kunnen de wereld niet redden van de imaginaire boosaardige klimaatvijand.

Naschrift

Na inlevering van het manuscript vernamen we van de studie van Blair MacDonald: Quantum Mechanics and Raman Spectroscopy Refute Greenhouse Theory, waarin hij stelt dat zuurstof en stikstof, de hoofdbestanddelen van de atmosfeer, wel degelijk broeikasgassen zijn, die absorptie/emissie activiteiten tonen bij golflengtes van respectievelijk 1556 trillingen per cm en 2338 trillingen per cm. Dit is ruim binnen het infraroodspectrum. Hij stelt dan ook dat dit de broeikastheorie ontkracht die er vanuit gaan dat zuurstof en stikstof geen broeikasgassen zijn.

Hierbij past echter een ernstige kanttekening. Het golflengtebereik van de infraroodstraling van de aarde ligt ruwweg tussen 50 en 1400 trillingen per cm. Het bereik van CO2 ligt met ca 650 trillingen per centimeter midden in het centrum daarvan. Maar zuurstof en stikstof vallen daar (nipt) buiten en zijn dus niet afgestemd op de infrarood energiestromen van de aarde. Ze kunnen buiten dat frequentiebereik weinig uitrichten.