Een gastbijdrage van Bert Pijnse van der Aa.

Als uitkomst van het klimaatverdrag van Kyoto (1997) ontvingen de Europese landen in 2006 uit Brussel de European Performance of Buildings Directive (EPBD), dat zou leiden tot een reeks van gebeurtenissen in Nederland.

Doelstelling daarvan was de CO2-uitstoot van gebouwen te reduceren – CO2 dat verantwoordelijk was voor de opwarming van de atmosfeer, zoals de voorspellingen van klimaatmodellen lieten zien. Er zijn meer ‘broeikasgassen’, maar CO2 werd als hoofdschuldige aangewezen, want alleen daarmee kon een directe relatie worden gelegd met de verbranding van fossiele brandstoffen. Zonder die relatie zou het fundament onder de ‘transitie’, waarin die fossiele brandstoffen geheel zouden worden vervangen door een CO2-vrije ‘energiemix‘ komen te vervallen.

Het feit, dat inmiddels bekend was geworden dat de uitkomsten van die modellen van geen kant overeenkwamen met satelliet-metingen, doet de vraag rijzen of hier wel sprake was van ‘zuivere koffie’, in die zin dat er misschien iets anders achter dit directief school dan de het nobele doel om de aarde te redden.

Mij lijkt het inmiddels waarschijnlijker te zijn dat de aansporing was gelegen in het aanjagen van de economie. Want stelt u zich eens voor hoeveel geld en werkgelegenheid gemoeid zouden zijn als alle woningen en gebouwen, in alle lidstaten van de EU, energie–neutraal of zelfs energie-leverend zouden worden gemaakt, een en ander zoals de invloedrijke trendwatcher Jeremy Rifkin de EU had geadviseerd en zoals hij schreef in het artikel van 16 mei 2008 in de Volkskrant. Toevallig ook de schrijver van het boek, ‘The hydrogen economy’, waarbij hij smart grids introduceerde, die zouden communiceren met elkaar via het Hydrogen Energy Web (HEW), geïnspireerd op het internet. Zie hier.

Sinds de jaren 70 was de energieprestatie van nieuwbouwwoningen al sterk verbeterd; hadden veel woning-eigenaren isolatieglas laten aanbrengen en na-isolatiemaatregelen uitgevoerd. Dat was op vrijwillige basis geweest. Aanleiding daarbij was veelal niet eens het verbeteren van de energieprestatie, maar het comfort. Met name de bekende doorzon–woningen van na de oorlog, hadden veel last van tocht door de grote ramen, waaronder meestentijds de radiatoren waren geplaatst van de CV installaties die eerder al massaal de lokale verwarming – meestal kolenkachels – hadden vervangen. Grote, koude ramen zorgden voor de bekende koude-val en een sterke luchtstroom in de kamer. Tocht.

De Beng Norm

Maar nu zouden woningen en gebouwen verplicht moeten gaan voldoen aan de BENG–norm die in de plaats kwam van de EPC–norm, waarvan inmiddels ongeveer niemand nog iets snapte. Die was onlangs bekend geworden en had bij de sector geleid tot een schokgolf. Na jaren van polderen waren de eisen zodanig afgezwakt dat bovengenoemde woningen met isolatie eraan voldeden, terwijl men al die jaren had gewerkt aan de concepten voor de toekomst met de warmtepomp in de hoofdrol.

Het passief huis om te beginnen werd ontwikkeld in Oostenrijk en Duitsland en kent een verbruik van 15 kWu per m2/jr , dankzij een 30 cm dikke isolatie laag, luchtdichtheid, driedubbel isolatieglas en oriëntatie op het zuiden . Via een grondbuis wordt verse lucht aangevoerd, waaraan, middels een warmtewisselaar, de warmte van de uitblaaslucht wordt overgedragen en via een buizenstelsel weer in de verblijfsruimtes teruggeblazen. Om de werking van dit balans-ventilatiesysteem te waarborgen, moeten ramen gesloten blijven.

Een tegenhanger van het passief house werd het actief-huis, ontwikkeld door Velux, de Deense fabrikant van dakramen. Hierbij zijn architectonische uitgangspunten en passieve zonne-energie leidend.

Kenmerkend voor deze concepten waren nog steeds de fysieke maatregelen die moesten leiden tot het verlagen van de energievraag, maar daarin kwam medio 2011 verandering. Toen werd de salderingsregeling ingevoerd in het model en werd het boekhoudkundig besparen mogelijk. Nu kon men besparen zonder ingrijpende verbouwingen. Vooral op de rekening: stroom, die werd opgewekt middels zonnepanelen werd teruggeleverd aan het net – the grid – en mocht 1 op 1 worden verrekend met de hoeveelheid verbruikte stroom. Omdat daardoor de centrale minder hoefde op te wekken werd zo de besparing gerealiseerd, was de redenering. De regeling werd al snel razend populair, vooral omdat veel gemeenten ook de aanschaf van zonnepanelen stimuleerden met een subsidie.

Burgers en bedrijven gingen haar al snel als een recht beschouwen, waardoor ‘salderen’ steeds meer onderdeel werd van (energie) besparings-modellen.

All electric werd al snel een belangrijke stroming met het parade paardje ‘Nul–op-de-meter’-woning. ‘Nul op de meter’ zal dan ook wel nul op de rekening zijn, dacht men, maar Gert jaap van Ulzen schreef: “Nul op de bankrekening zal men bedoelen!

De basis van een nul op de meter woning was weer het passieve huis. Op het dak liggen de zonnepanelen die in de zomer stroom leveren aan het net. Volgens de salderingsregeling mag die worden verrekend met het verbruik van de warmtepomp in de winter en als het saldo daarvan op nul uitkomt, spreekt men van een Nul-op-de-meter-woning. Op termijn zou dan alle stroom afkomstig zijn van windmolenparken en zonneparken en uiteindelijk zou zo het doel van volledige uitbanning van fossiele brandstoffen worden bereikt (in 2050 volgens het scenario).

Geheel onverwacht kreeg de all electric-stroming een sterke wind in de rug mee door de ontwikkelingen in Groningen, waar de roep steeds luider werd om de gaswinning af te bouwen. In verbluffend korte tijd werd duidelijk dat gas geheel uit de zogenaamde energiemix zou worden gebannen en was de term ‘van gas los’ ingeburgerd geraakt. ‘Van het gas los‘ paste perfect in het all electric-model, dat aanvankelijk dan ook de ‘strijd’ glansrijk leek te gaan winnen.

Ondertussen echter was een concurrerende, ook al langer sluimerende stroming, weer tot leven gekomen. Eveneens getriggered door het ‘van gas los idee’: het warmtenetwerk.

Een warmtenetwerk hoort normaliter bij een elektriciteitscentrale met een warmtekrachtkoppeling (WKK), waarbij via een warmtewisselaar de restwarmte van het (Carnot-) proces wordt benut voor het verwarmen van woonwijken of kassen. Het spreekt voor zich dat de methode zeer is aan te bevelen als het gaat over het volledig benutten van de toegevoerde energie. Utrecht heeft een warmtenetwerk sinds 1923, maar verder zijn er niet veel warmtenetwerken omdat centrales nu eenmaal vaak veraf staan van woonwijken. Juist de grote centrales: RWE–centrale Eemshaven 1560 MW, Uniper MPP3 Maasvlakte 1070 MW en de Clauscentrales/Maasbracht, met een totaal vermogen van 1913 MW (nog buiten werking).

Nu woningen in de toekomst niet meer zouden worden verwarmd met een gasgestookte CV-ketel, werd de potentie van warmtenetwerken weer actueel. Inmiddels kennen we netwerken die draaien op verbranding van afval en op biomassa (De wereld aan snippers), zoals Utrecht, Purmerend en binnenkort Diemen, maar er kwamen ook plannen om restwarmte van de petrochemische industrie te benutten (Rotterdam) of om met geothermie-netwerken te voeden (Eindhoven). Maar ook met lage-temperatuur-netwerken, die warmte onttrekken aan het oppervlaktewater – aquathermie, of rioolwater (nieuwe rioolwaterzuivering Utrecht) of zelfs datacenters (Watergraafsmeer, zie afbeelding).

Maar de netwerk-meisjes en -jongens hadden weer niet gerekend met de opkomst van een machtige waterstof coalitie, waarin vrijwel alle belangrijke bedrijven, organisaties en overheid zijn verenigd: Nouryon, voorheen Akzo Nobel, Fluor: een Amerikaans conglomeraat waarin Stork opging, BAM, De Amsterdamse haven, Stedin, Tata steel, Shell, de Gasunie en en vele andere.

Zij gaan het bestaande aardgas-netwerk ombouwen voor de distributie van groen waterstofgas. Nu ook nog verkrijgbaar in grijze en blauwe uitvoering, maar dan helemaal groen. Waterstofgas komt bij veel processen vrij, maar wordt ook veel geproduceerd. Een van de belangrijkste toepassingen is de productie van kunstmest. Wereldwijd is daarvoor 3 % van de aardgasconsumptie nodig. Kunstmest verving de natuurlijke meststof Guano, waarvan de voorraden snel uitgeput raakten. (‘De tovenaar en de Profeet’, William Vogt c.q. Norman Borlaug). Zonder kunstmest zouden de opbrengsten in de landbouw sterk afnemen.

Bert Pijnse van der Aa.

Naarmate er met hoge snelheid meer windparken en zonneparken waren bijgebouwd, werd het probleem van de overschotten steeds nijpender. Maar wat nu, als ze er toch stonden? Konden ze dan eigenlijk niet mooi worden ingezet om groene waterstof te produceren? Dan waren in een klap de vraag- en aanbodproblemen opgelost, kon naadloos ‘van gas los” worden ingepast en vooral konden windparken en zonneparken eindelijk rendabel worden.

Wat zal de toekomst brengen?

Op discussies op Linkedin tussen ‘experts’ blijkt ondertussen dat er volop wordt ingezet op waterstof, waarbij vragen en bezwaren, zoals het verschijnsel van verbrossing van metaal onder langdurige inwerking van waterstofgas, worden weggewuifd.

Hoe het ook zij, welke stroming zal het winnen? Of zal er gewoon geïmporteerd gas blijven stromen door het buizenstelsel en alle hierboven genoemde plannen een stille dood sterven, mede vanwege de nu boterzacht geworden Beng Norm?

Meer informatie over waterstof op deze site: Fred Udo en Hugo Matthijssen.

Daarnaast hier en hier.