Dick Thoenes.

Old soldiers never die, they just fade away.

Een bijdrage van Arthur Rörsch.

Op 22 Oktober is prof. (em.) dr ir Dick Thoenes op 89 jarige leeftijd, voor velen van zijn oud–collega’s toch nog onverwacht, te ‘s Gravenhage van ons heen gegaan.

Hij roerde zich tot voor kort nog stevig kritisch in de Climategate.nl–kring en daarbuiten over de ontwikkelingen in het hedendaagse klimatologisch onderzoek, waarbij een sterke nadruk wordt gelegd op een dreigende opwarming van de aarde door CO2.

Dick was een procestechnoloog. Hij wist wat van praktische weerkunde vanwege zijn ontwerp van zout indamppoelen in subtropische gebieden in dienst van AKZO. Hij bleef tot het laatst toe strijdbaar tegen de opvattingen dat CO2 een wezenlijke invloed op het klimaat zou kunnen uitoefenen. Die kritische grondhouding heeft hij in wetenschappelijk opzicht van huis uit meegekregen.

Eind jaren 1950 promoveerde hij aan de destijds TH Delft in het gloednieuwe laboratorium, half proeffabriek, voor procestechnologie achter het gebouw voor scheikunde aan de Julianalaan. Het was een tussenafdeling van de studierichtingen chemische technologie en technische fysica op een steenworp afstand en verbond proceskunde met fundamentele scheikunde en natuurkunde. Dick was een typisch voorbeeld van deze synthese.

Het laboratorium was een geschenk van Shell, naar men zei uit ontevredenheid met de heersende ouderwetse onderwijsopvattingen van de aanwezige docenten. Shell benoemde uit eigen kring een veel belovend jong hoogleraar, Hans Kramers, die snel groot respect afdwong van studenten door zijn inspirerende colleges, maar niet bij zijn zittende collega’s.

Er was in de maatschappij destijds een nieuwe stroming in opkomst onder jongeren, die zich begonnen te verzetten tegen de heersende vormelijkheid in de samenleving. Zij kregen de aanduiding ‘nozems’. De kiem voor een opstand tegen autoriteit werd daarbij gelegd. Het is niet zo dat het Delftse lab voor procestechnologie door student–nozems bevolkt ging worden en men zal ook Thoenes niet tot de vroege nozems mogen rekenen. Hij is altijd een ‘heer’ gebleven. Maar iets van de tendens waait in de ‘proeffabriek’ met Kramers al wel binnen.

Het zal tot 1968 duren voor dat in de universiteit die de ivoren toren wordt genoemd er een sterke beweging tegen autoriteit uitoefenen op gang komt die in 1968 dan als een bom inslaat. Ze wordt ‘democratisering’ genoemd – een bestuurlijke uitwas in de wetenschapsbeoefening, die in de volgende decennia weer langzaam wordt teruggedraaid.

Opvallend genoeg ontluikt de kiem van verzet in de wetenschapbeoefening tegen autoriteit in de meeste ivoren torens in het geheel niet. In menig opzicht is dat terecht. Wetenschap bedrijven is geen democratisch aangelegenheid. De ‘wetenschap’ wordt vooruit gebracht door een beperkt aantal creatieve ‘geleerden’, niet door een ‘massa’ aan onderzoekers. Tegen het einde van de 20ste eeuw zien we echter een tegengestelde uitwas ontstaan die vooral in zogenaamde maatschappelijk bewogen kringen voet aan de grond krijgt. Wat wetenschappers en masse beweren is de ultieme, onaantastbare waarheid.

Wat betreft het begrijpen van het verzet dat Thoenes de laatste decennia tegen de autoritaire verkondiging van het klimaat alarm heeft getoond, ben ik dus even teruggegaan naar onze beginopleiding in de proceskunde in Delft door de opstandeling Kramers, die geacht werd de ouderwetse wetenschappelijke instelling van collega’s te weerstaan om in het vak werkelijke praktisch wetenschappelijke doorbraken te bewerkstelligen. Hij en zijn navolgers hebben de ontwikkeling van Nederland tot kennisland als eersten op de kaart gezet.

Mensen zoals Thoenes worden in de huidige klimaatdiscussie aangeduid als ‘sceptici’ . Wij zijn destijds opgeleid als wat aangeduid zou kunnen worden wetenschappelijke ‘vrijdenkers’, niet a priori belast met een bepaald geloof in iets.

Volgen we nu eerst de carrière van Thoenes. Hij trad in dienst van AKZO en bracht het tot directeur van het researchlaboratorium. In die hoedanigheid heeft hij ongetwijfeld leiding gegeven aan tal van interdisciplinaire projecten. Maar daarvan hebben we niet zoveel weet. Er bestaat zoiets als bedrijfsgeheim. Hij verwierf die functie ongetwijfeld omdat hij zowel, procestechnoloog als fysicus ook chemicus was – hij was onder meer voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Chemische Verenging, KNCV. Op één van zijn onderzoeken in zijn AKZO–tijd wordt in het onderstaande terug gekomen als zijnde relevant voor de huidige klimaatdiscussie.

Daarna werd hij hoogleraar in de proceskunde aan de TUE. Wat heeft hem daartoe bewogen? We weten het niet. Wellicht was zijn motief dat zijn belangstelling voor de wetenschappelijke fysische onderbouwing van de procestechnologie groter was dan de praktische toepassing. Een echte wetenschapper dus! En een helder ‘onderwijzer’. Hij mag vanuit deze positie gezien worden als behorende tot de top van de tien bekwaamste procestechnologen in West–Europa.

Procestechnologen zijn onder de onderzoekers een soort apart, met een intuïtief gevoel voor de wet van de voorspelbare onvoorspelbaarheid. Zelfs wat betreft hun eigen scheppingen. Een ontwerp op laboratoriumniveau blijkt vaak na opschaling toch net iets anders te werken dan men verwachtte.

Dit onbegrip maakt een discussie met menige procesonderzoeker in de atmosferische wetenschappen, die geneigd is de theoretische benadering superieur te stellen aan de praktische ervaring, onvruchtbaar. Een voorbeeld hiervan was het commentaar dat Thoenes kreeg op zijn artikel “The stabilising effect of the oceans on climate” (E&E 21, (4) 2009). Hij ontwierp in het Caribische gebied zout indamppoelen en rekende de waarnemingen in 2009 nog eens na. Hij kwam tot de conclusie dat er sprake moest zijn van een sterke negatieve feedback door waterverdamping op het potentiële vermogen van CO2 om de infrarood uitstraling van het oppervlak te beperken. Hij rekende ons voor dat het beperkt zou blijven tot <0.1 C.

Hij kreeg als weerwoord van Peter Siegmund (KNMI) in het zelfde nummer van E&E

In reality the surface temperature increase will be much higher because of the following process that is neglected by Thoenes. The increase in evaporation will lead to an increase in the release of latent heat in the atmosphere, at several kilometres height where the condensation takes place. The increase in release of latent heat will heat the atmosphere up to approximately a temperature where the increase in radiative cooling by the atmosphere compensates the increase in latent heat release.

Theoretisch zou er dus sprake zijn van een positieve feedback. Enige jaren later zou blijken dat deze zogenoemde  hotspot niet optreedt. Opvallend is hoe aimabel Thoenes bleef. Hij schreef in zijn acknowledgement:

The author wishes to express his thanks to dr. Peter Siegmund for a valuable contribution to this paper.

Ondanks zijn overtuiging dat CO2 geen broeikasgas kan zijn.

Zo zullen we Dick ons blijven herinneren als een aimabel mens in zijn onderwijzende geschriften. Altijd de Koninklijke weg bewandelend, strijdend tegen de misvattingen over de interpretatie van waarnemingen die uit laboratoriumproeven zouden voortvloeien, die zijns inziens in de atmosferische wetenschappen zijn geslopen over stralingseffecten en stromingsverschijnselen.

In de toekomst zal men hopelijk Thoenes’ opvattingen blijven memoreren, omdat hij in feite een ander heersende fundamentele controverse in de klimaatdiscussie met het zoutpoelonderzoek aansneed, die nog niet voldoende helder is gesteld, maar die we ons echter wel degelijk kunnen herinneren uit klassiek meteorologisch onderzoek vóór de CO2–hypothese de overhand kreeg.

Thoenes ging voor de verklaring van het broeikaseffect uit van de verschijnselen aan het oppervlak en de processen die zich in de oceanen afspelen en niet van die hoger in de atmosfeer, die een stralingsveld genereren. Tegen over elkaar staan hier de top-down verklaring en de bottom-up voor het teweeg brengen van een bepaalde oppervlaktetemperatuur. En het verschil in opvattingen in hoeverre überhaupt stralingsverschijnselen opgewekt door CO2 relatief van betekenis zijn ten opzichte van die door H2O–moleculen worden gegeneerd.

Dit voetspoor volg ik momenteel en kort voor zijn overlijden gaf Thoenes mij als aanmoediging zijn oordeel: ‘Je bent op de goede weg.’

Of de oude gedachte dat het (oceaan–)oppervlak door de ontvangen straling van de zon overwegend het klimaat bepaalt, spoedig voet aan de grond in de huidige main stream klimatologie zal krijgen, zie ik niet hoopvol in, zolang daar weinig begrip is voor de ingenieurs’ ervaring dat fysische verklaringen van verschijnselen op laboratoriumniveau niet zonder meer geldig blijven na opschaling. Bij de voortdurende klimaatdiscussie is het opvallend dat juist ingenieurs een groot deel uitmaken van de groep van wat men noemt de ‘klimaatsceptici’.

De waarschuwing die ingenieurs in het algemeen richten tot collega–wetenschapsbeoefenaren in de natuurwetenschappen is: fantaseer niet door op grond van de van de natuurwetten die uit laboratoriumonderzoek zijn afgeleid. Omdat het onder de toepaste wetenschappers al te evident is dat hun eigen creaties zich vaak toch even anders gedragen dan aanvankelijk verwacht. De constructie van de Erasmusbrug in Rotterdam bijvoorbeeld is destijds van te voren met alle beschikbare kennis van de stromingsleer zorgvuldig doorgerekend. Toch bleek ze bij bepaalde windsnelheden gevaarlijk te gaan zwabberen.

Wij zullen Dick Thoenes node missen.

***

Voor zijn rijke ‘nalatenschap’ op Climategate.nl zie hier.

Daarnaast:

Klimaatverandering op een waterplaneet : het CO2-vraagstuk kritisch bekeken. Zie hier.

Man–Made Global Warming: Unravalling a Dogma. Zie hier.