KNMI. Foto: Wikipedia.

Klimaatangst als verdienmodel

Een bijdrage van Kees de Lange.

Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is verworden tot een staatsbureau dat kritiek vanuit de samenleving niet weet te hanteren en vlucht in onheus gedrag. Ook de belastingbetaler heeft er recht op te vernemen hoe met zijn belastinggeld wordt omgesprongen en hoe het KNMI omgaat met het open wetenschappelijk debat. Prof. Kees de Lange over een bizarre correspondentie met het instituut. 

Geschiedenis

Het KNMI werd in 1854 opgericht door Koning Willem III op instigatie van Christophorus Buys Ballot. We hebben dus te maken met een oud en alleen daarom al eerbiedwaardig instituut. Het KNMI had in 2018 baten ten bedrage van ongeveer 60 miljoen euro waarvan ongeveer twee derde bekostigd werd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). De belangrijkste kostenpost was personeel, 334 fte in 2018, voor een personeelslast van ongeveer 27 miljoen euro. Overigens is de personeelspost de laatste jaren teruggelopen.  

Hoewel bij de oprichting van het KNMI uitsluitend sprake was van meteorologie, is er een geleidelijke verschuiving van activiteiten opgetreden en speelt nu ‘klimaat’ een belangrijke rol. Dat is meteen ook een van de problemen van de organisatie, zoals het navolgende ons (opnieuw) zal leren. Maar eerst een kort overzicht van de organisatiestructuur van het KNMI.

Traditionele organisatie

Het KNMI is een tamelijk traditionele organisatie. Er is een hoofddirectie, er zijn werkgroepen met groepsleiders. Ook heeft het KNMI een eigen website www.knmi.nl die vooral een voorbeeld van juichende zelfkietelarij en zelfpromotie is. Natuurlijk is er een Raad van Toezicht (zie https://www.knmi.nl/over-het-knmi/bestuurdie geacht wordt ‘de wetenschappelijke kwaliteit van de producten en diensten van het KNMI, evenals de onafhankelijkheid van het KNMI als nationaal kennisinstituut voor weer, klimaat en seismologie te bewaken. De raad bestaat uit zeven leden, waarbij het gehalte aan harde wetenschappers opvallend beperkt is.

Politiek

De hoofddirectie van het KNMI wordt niet uitsluitend op wetenschappelijke gronden benoemd. De politiek speelt een centrale rol. Dit blijft niet zonder problemen, zoals de geschiedenis ons leertZo was van 1977 tot 1990 Prof. dr. ir. H. Tennekes er onderzoeksdirecteur en van 1990 tot 1995 was hij er directeur strategische ontwikkeling. Hij was in woord en geschrift kritisch over klimaatwetenschap, met name over de mogelijkheden van klimaatmodellen om betrouwbare langetermijnvoorspellingen te doen. Die wetenschappelijke houding heeft Tennekes moeten bezuren, want hij werd erom ontslagen. Hij geniet daarmee de twijfelachtige eer in Nederland de eerste klimaatbanneling te zijn geweest.

Slippendrager

De huidige hoofddirecteur van het KNMI, Prof. Dr. Gerard van der Steenhoven, is van origine hogeenergie-fysicus. Hij is sinds een paar jaar tevens deeltijdhoogleraar Meteorological and Climatological Disaster Risk Reduction aan de Universiteit Twente, met een curieuze leeropdracht die al op voorhand uitgaat van de desastreuze invloed van de mens op het klimaat. Deze leeropdracht doet ongezond sterk denken aan de eveneens zeer eenzijdige missie die het IPCC als opdracht heeft.

IPCC

Het KNMI schurkt trouwens opvallend dicht tegen het IPCC aan, uiteraard geen wetenschappelijke onderzoeksorganisatie, maar de politieke klimaatarm van de VN. Onder het bewind van de huidige hoofddirecteur is het KNMI vooral verworden tot de slippendrager van het klimaatbeleid van de overheidIn een eerdere bijdrage van Robert Bor en mijzelf op OpinieZ komt de geschiedenis van het KNMI op dit punt uitgebreider aan de orde.

Een overzicht van het personeelsbestand van het KNMI geeft enig inzicht in de diverse  gebieden waarin het KNMI werkzaam is. De recente wetenschappelijke output is niet opvallend te noemen voor een instituut met grote wetenschappelijke pretenties.

Klimaatactiviteiten KNMI

De afdeling ‘Research and Development of Weather and Climate models (RDWK)’ doet onderzoek naar de mogelijkheid van voorspellingen op het gebied van weer, luchtkwaliteit en klimaat. De afdeling heeft ongeveer 45 professionele personeelsleden in dienst en bestaat uit een drietal clusters:

  1. het op middelgrote schaal ontwikkelen van regionale modellen voor weersvoorspelling-analyse van het klimaat;
  2. het grootschalig modelleren van klimaatmodellen en het bestuderen van atmosferische chemie;
  3. het ontwikkelen van statistische methoden.

Nieuwe controverses

Wie dacht dat het KNMI iets geleerd zou hebben van het debacle van de verdwenen hittegolven en de krakkemikkige homogenisatie van temperatuurmetingen in Nederland waardoor een groot deel van de vroegere hittegolven opeens niet meer bestaat of in elk geval uit de boeken geschrapt is, heeft het mis, zoals het huidige ontluisterende relaas zal leren.

Marcel Crok@marcelcrok
View image on Twitter

Doemprofeet

Van der Steenhoven is met een zekere regelmaat in het nieuws met zijn berichten over het klimaat die zonder meer alarmistisch genoemd kunnen worden. Aan dat alarmisme wordt aanmerkelijk meer aandacht besteed dan aan de harde wetenschappelijk onderbouwing van allerhande doemclaims die het vooral bij de NOS goed doen.

Onze KNMI-directeur heeft zich ontwikkeld tot de door de staat bekostigde eigentijdse Nostradamus, en dat valt niet overal in goede aarde. Al in 2015 had Marcel Crok vernietigend commentaar op zijn uitroepen van een klimaatalarmRypke Zeilmaker brak welsprekend in 2016 de staf over zijn gebrek aan wetenschappelijke integriteit. Sindsdien is er niets geleerd en verschijnt onze doemprofeet met grote regelmaat als het klimaatduiveltje uit het media-doosje.

Kees de Lange@Infocadl2015

Tijd voor tegenspel

Waar in de afgelopen jaren weinig ruimte was voor klimaatrealisme, en alarmisme de boventoon voerde, zijn er toch langzaam zaken aan het veranderen. Vlug gaat het niet, maar de trend is onmiskenbaar. Dat is ook niet zo vreemd, want het alarmisme moet om gehoord te worden zichzelf steeds harder overschreeuwen. Bovendien komen alarmistische voorspellingen zelden of nooit uit, en dat begint op te vallen.

CLINTEL

De oprichting van de Stichting CLINTEL is een voorbeeld van het effectieve tegenspel dat momenteel in toenemende mate geboden wordt. Deze stichting beoogt de discussie weer terug te brengen naar waar die thuis hoort, bij de natuurwetenschap. Daartoe worden lezingen en discussieavonden georganiseerd over de gevolgen van het bizarre Parijse klimaatakkoord, waar het merendeel van de wereldbevolking geen boodschap aan heeft.

CLINTEL heeft een wetenschappelijke adviesraad (WAR), voornamelijk bestaande uit gekwalificeerde natuurkundigen die hun sporen in de wetenschap ruimschoots verdiend hebben. De leden van de WAR hebben zich op persoonlijke titel, en aangevuld met een paar andere deskundigen, op 12 maart 2019 tot de hoofddirecteur van het KNMI gewend om wat wetenschappelijke toelichting op zijn publieke uitlatingen te vragen. De samenstelling van de groep en de bijbehorende expertise staat in Bijlage 0Het is niet onredelijk om aan een organisatie die vooral op kosten van de belastingbetaler werkt, zo nodig om opheldering te vragen. Op 15 maart 2019 kwam het antwoord van de directeur via e-mail (Bijlage 7).

Onbevredigend antwoord

Wij vonden dat in onze discussiegroep nogal onbevredigend. Op 20 maart 2019 is daarom een uitgebreide brief aan de heer Van der Steenhoven uitgegaan, met een aantal indringende natuurwetenschappelijke vragen (Bijlage 6).  Nu mag men natuurlijk verwachten dat op een dergelijke brief een gedegen antwoord komt van de verantwoordelijke directeur die publiekelijk allerlei uitspraken doet. Niets van dat alles. Op 9 juli 2019 ontvingen wij een brief van Geert Jan van Oldenborgh, klimaatonderzoeker bij het KNMI die in opdracht van zijn directeur een soort antwoord formuleerde (Bijlage 5). Het antwoord had een opvallend hoog IPCC-gehalte.

Vooral de slotpassage kwam op onze groep van deskundigen nogal arrogant, om niet te zeggen hilarisch over.

Ik ben uiteraard bereid colleges of een colloquium over deze materie te verzorgen op het niveau van uw groep van gepensioneerde professoren om u verder wegwijs te maken in deze twee toch vrij gespecialiseerde deelgebieden van de fysica

Vervolg

Na enig beraad in onze groep ging er op 21 augustus 2019 een uitgebreid schrijven (Bijlage 4de deur uit, uiteraard gericht aan de hoofddirecteur van het KNMI die zich wel wat erg gemakkelijk van zijn eigen verantwoordelijkheid had afgemaakt door de correspondentie op het bord van een ondergeschikte te leggen. In die brief kwamen opnieuw allerhande natuurwetenschappelijke argumenten aan de orde die toch een wat ander licht deden schijnen op het eerdere schrijven van Van OldenborghVan der Steenhoven repliceerde met een kort bericht dat door ziekte van zijn medewerker een antwoord nog wel even op zich zou laten wachten.

Op 16 september 2019 werd nog een brief (Bijlage 2), waarin de medewerker beterschap werd toegewenst en met een aanvullende notitie over statistiek (Bijlage 3), aan de hoofddirecteur toegezonden. Tijd voor een mooi wetenschappelijk dispuut zou je zeggen, tijd voor een inhoudelijk debat zoals we dat in de natuurkunde gewend zijn. Als de natuurwetenschappen in de afgelopen 400 jaar één ding aangetoond hebben, dan is het toch wel dat een confrontatie van verschillende ideeën uiteindelijk tot waarheidsvinding leidt. We waren dus vol afwachting.

Tevergeefs, zoals zal blijken.

Slotakkoord

Op 6 november 2019 kregen we opnieuw een brief van het KNMI. Niet van de hoofddirecteur zoals je zou mogen verwachten. Wel van zijn PR-medewerker, in de verste verte geen wetenschapper, maar iemand op het niveau van His Master’s Voice. De inhoud is regelrecht ontluisterend en mag de lezer niet onthouden worden (Bijlage 1). De sleutelpassage van deze e-mail luidt, los van alle prietpraat er omheen:

Onze conclusie moet tot onze spijt inmiddels zijn, dat wij in uw reacties onvoldoende aanleiding zien die een zinvolle voortzetting van de discussie rechtvaardigt”.

Met name ook het argument van ‘te verschillende uitgangspunten’ is bij een discussie over rekenfouten grappig dom.

Conclusie

De hoofddirecteur van het KNMI doet regelmatig publiekelijk uitspraken in de media die buitengewoon alarmistisch zijn, en die kennelijk dienen om een onwetende bevolking angst aan te jagen. Angst genereren is namelijk het verdienmodel van het KNMI geworden. Zodra de directeur met zijn eigen uitspraken wordt geconfronteerd, duikt hij weg om nooit meer tevoorschijn te komen.

Eerst wordt een wetenschappelijk medewerker met het klusje opgezadeld Als die ziek wordt, is er kennelijk geen ander klimaatgenie binnen de organisatie aanwezig dat wetenschappelijke vragen en kritiek van een groep gerenommeerde natuurwetenschappers kan beantwoorden. Na kennelijk enig gerommel achter de schermen wordt tenslotte de discussie eenzijdig afgekapt. Via een opdracht verstrekt aan de pr-medewerker. Arme kerel, je zal maar zo’n laffe baas hebben.

Triest dossier

Wij vinden dat een met belastinggeld betaald instituut zich er niet zo vanaf mag maken. Inmiddels is een brIef aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de deur uit om het gehele trieste dossier onder haar aandacht te brengen. Het KNMI blijkt verworden te zijn tot een staatsbureau dat kritiek vanuit de samenleving niet weet te hanteren en vlucht in onheus gedrag. Ook de belastingbetaler heeft er recht op te vernemen hoe met zijn belastinggeld wordt omgesprongen en hoe het KNMI de vanzelfsprekende missie van open wetenschappelijk debat en transparante communicatie invult.

Zelfs bij een staatsbureau verdient de Nederlandse samenleving beter dan een opportunistische hoofddirecteur met een ruggengraat van buigzaam rubber.

Over de auteur

Prof. Dr. C.A. (Kees) de Lange studeerde wis-, natuur- en sterrenkunde aan de UvA en promoveerde in de Theoretische Chemie in Bristol, UK. Hij is emeritus hoogleraar fysische chemie en chemische fysica aan zowel de UvA als de VU. Zijn research betreft atmosferische chemie en fysica, en magnetische resonantie, alsmede het ontwikkelen van complexe fysische modellen. Zijn onderzoek is vastgelegd in enige honderden publicaties. Hij is tot op de huidige dag actief in wetenschappelijk onderzoek. In de periode 2011-2015 was hij als een van de zeer weinige bèta’s lid van de Eerste Kamer.