Opnieuw op weg naar de slavernij?

In een vorig leven heb ik mij bezondigd aan het schrijven van stukjes over economie. Onderstaand schrijfsel werd 15 jaar geleden gepubliceerd. Had ik het toen bij het rechte eind? Lees en oordeel zelf.

Enige tijd geleden werd ik uitgenodigd door het ‘Ludwig von Mises Institute Europe’, dat in Leuven is gevestigd, om in Brussel een voordracht te houden over wat Friedrich von Hayek zou hebben gedacht van de uitbreiding van Europa als hij nog zou hebben geleefd. Ik besloot voor alle zekerheid om zijn klassieker, ‘The Road to Serfdom’, opnieuw te lezen.

Oude koek en dus eigenlijk overbodig natuurlijk, want sinds ‘The End of History and the Last Man‘, van Francis Fukuyama, weten we dat na de val van de muur van Berlijn, de kapitalistische liberale democratieën het eindpunt vormen van een historisch proces. We hoeven ons derhalve nergens zorgen over te maken, nietwaar? Echter, nog voordat ik de inleiding (door Milton Friedman) en de drie (!) voorwoorden van Von Hayek’s magnum opus uit had, besefte ik dat ik er volledig naast zat. ‘The Road to Serfdom‘ bevat nog steeds inzichten die vandaag de dag nog even visionair en relevant zijn als toen zij voor de eerste keer in 1944 werden gepubliceerd.

Laten we ons even verplaatsen in de tijdgeest van de jaren dertig en veertig. De vrije markteconomie stond onder grote druk omdat men van mening was dat deze tot chaos leidde, onder meer als gevolg van conjunctuurgolven en monopoliemacht. De planeconomie die deel uitmaakte van het socialisme, beloofde niet alleen efficiënter te zijn dan het kapitalisme, maar het socialisme – met zijn nadruk op sociale rechtvaardigheid – zou ook een eerlijker resultaat opleveren. Alleen een reactionair, zo werd geredeneerd, kon zich tegen de onvermijdelijke loop van de geschiedenis verzetten. In deze context verscheen ‘The Road to Serfdom‘ met een ogenschijnlijk anachronistische boodschap dat meer collectivisme uiteindelijk tot slavernij zou leiden.

Achteraf bleek dat deze boodschap absoluut niet verouderd was. Zij heeft in hoge mate het succes bepaald van de ontwikkeling van onze samenleving en economie van na de oorlog. In zijn recent verschenen boek, ‘European Integration, 1950 – 2003, Superstate or New Market Economy?, onthult de Amerikaanse historicus John Gillingham dat Von Hayek een aantal jaren daarvoor, in 1939, een artikel publiceerde over een liberaal project voor de integratie van Europa met een gemeenschappelijke markt als belangrijkste pijler. Daarom rekent John Gillingham hem, samen met Jean Monnet en anderen, tot de grondleggers van het nieuwe Europa. Bij mijn weten heeft geen andere auteur dat ooit eerder gedaan.

Toch raakte het gedachtegoed van Von Hayek geleidelijk op de achtergrond. Maar in een latere periode, de jaren zeventig, vond er een heropleving plaats van de belangstelling voor Von Hayek’s werk als gevolg van de ineenstorting van het Keynesiaanse paradigma. Het bood niet alleen een rijke inspiratiebron voor politieke en economische ontwikkelingen in het Westen – zoals deze bijvoorbeeld tot uitdrukking kwamen in de Reagan/Thatcher-revolutie – maar ook voor ontwikkelingen elders in de wereld.

In hun indrukwekkende boek, ‘Commanding Heights, The Battle Between Government and the Market­place That is Remaking the Modern World‘ (dat zich als een roman laat lezen), vertellen Daniel Yergin en Joseph Stanislaw het verhaal van de prominente Chinese econoom, Li Yining, die zich tegen de gedachte van staatscontrole over de economie keerde. Li Yining was begonnen als een aanhanger van Oskar Lange, de Poolse econoom die pleitbezorger was van marktsocialisme met staatseigendom van de bedrijven. Maar gedurende de jaren van de culturele revolutie dacht Li terug aan de debatten tussen Von Hayek en Lange en kwam hij tot de conclusie dat hij de verkeerde gelijk had gegeven en dat Von Hayek het altijd bij het rechte eind had gehad. Op dezelfde wijze hebben vele leiders in Centraal en Oost-Europa uit het werk van Von Hayek veel inspiratie geput.

Kunnen we nu dus concluderen dat de strijd is gestreden en dat de weg naar de slavernij voor altijd is versperd? Mijn antwoord op deze vraag is dat dat helaas niet het geval is. Onze vrijheid en welvaart staan nog steeds bloot aan gevaren die als volgt kunnen worden gegroepeerd:

  • Egalitarisme
  • Hoge belastingen
  • Belangengroeperingen
  • Vakbeweging
  • De ideologie van de stase
  • Regulering
  • Het voorzorgbeginsel
  • De antropogene broeikashypothese en Kyoto

Mijns inziens houden deze factoren tezamen het risico in van een nieuwe weg naar de slavernij.

Egalitarisme
Als er vandaag de dag nog maar iets is dat het socialisme onderscheidt van andere politieke stromingen, is het de nadruk op gelijkheid. Radicaal socialisme heeft afgedaan. De ambitie om de staat controle te geven over de economie, hetzij door staatseigendom van de productiemiddelen of totale centrale planning, is opgegeven. Het is niet meer dit soort socialisme waarvoor men beducht dient te zijn. In plaats daarvan schuilt het gevaar in het soort socialisme dat een grootscheepse herverdeling van inkomens beoogt door middel van belastingen en subsidies ten einde de uitkomst van het economisch proces zodanig te beïnvloeden dat er een meer gelijke inkomensverdeling ontstaat.

In alle Europese landen wordt een zekere mate van herverdeling van inkomens door een grote politieke meerderheid gesteund. Maar er is voortdurend strijd over hoever men daarin dient te gaan, deels omdat er een trade-off is tussen de schepping van welvaart enerzijds en de verdeling daarvan anderzijds. Een overmatige herverdeling van inkomens leidt tot het ondermijnen van (financiële) prikkels, waardoor de schepping van welvaart word belemmerd. Daar heeft iedereen onder te lijden. In vele Europese landen zijn wat dat betreft reeds kritische grenzen overschreden.

Hoge belastingen
Belastingverlaging vormde een belangrijk element van de aanbodseconomische revolutie. Doel daarvan was de verbetering van de aanbodszijde van de economie, in tegenstelling tot de vraagkant die centraal stond in de Keynesiaanse gedachtengang. De onderliggende filosofie werd geïllustreerd door de zogenoemde Laffer-curve van de jaren zeventig, genoemd naar de Amerikaanse econoom Arthur Laffer. Hij stelde dat wanneer de belastingtarieven een zeker niveau zouden overstijgen, deze een belemmering zouden gaan vormen voor het ontplooien van economische activiteit, waardoor de totale belastinginkomsten zouden gaan dalen. Lagere belastingtarieven daarentegen zouden economische activiteit bevorderen en daarmee de welvaart, waardoor ook de totale belastinginkomsten zouden toenemen.

Hoewel sommige soorten belastingen inderdaad omlaag zijn gegaan of binnenkort zullen worden verminderd, heeft dit tot dusver niet of nauwelijks effect gehad op de totale belastingdruk.

Belangengroepen
Maar er zijn meer gevaren die onze vrijheid en welvaart bedreigen. Zij zijn van een andere soort en meer diffuus. Neem bijvoorbeeld de rol van de belangengroepen in onze samenlevingen. Het klassieke liberale project voor een geïntegreerd Europa was gericht op het terugdringen van de voorrechten van minderheidsgroepen, omdat deze altijd ten koste gaan van de welvaart van de overgrote meerderheid. Het was de Amerikaanse econoom/politicoloog Mancur Olson die als eerste de toenemende maatschappelijke verstarring van nationale economische systemen analyseerde, veroorzaakt door de opkomst van belangengroeperingen. Deze treden op als herverdelende coalities, bijvoorbeeld om speciale gunsten van de overheid te verwerven, in de vorm van protectie, subsidies, monopolieposities of andere vormen van beperking van de toetreding dan wel uittreding in zekere bedrijfstakken. Wanneer zij daarin slagen, veranderen zij van gewone marktdeelnemers in rent-seekers, hetgeen een negatieve invloed heeft op de economische dynamiek en groei.

De gemeenschappelijke Europese markt heeft Europa-brede concurrentie bevorderd. Dit was in overeenstemming met de fundamentele uitgangspunten van Von Hayek. Hierdoor is de macht van vele nationale belangengroeperingen met succes teruggedrongen. Maar dat gold niet voor de landbouwlobby en de nationale vakbewegingen.

Wat landbouw betreft zijn er vele voorstellen gedaan tot vermindering van de steun, zowel binnen Europa als wereldwijd in het kader van de Doha-ronde. Maar decennia-lange bestudering van het Europese landbouwbeleid, heeft mij wat sceptisch gemaakt. Ik geloof het pas als ik het zie. Tot dusver lijkt de subsidiëring van de landbouw op luchtbel achter het behang. Als je deze weg probeert te drukken, komt hij ergens anders weer tevoorschijn. Neem nu de zogenoemde multi-functionaliteit van de landbouw. Deze beoogt steun en bescherming te geven aan landbouwers indien zij extra aandacht geven aan voedselveiligheid, het milieu, dierenwelzijn, evenals het behoud van de plattelandssamenleving en het landschap. Daar is op zich niets mis mee. Maar afhankelijk van de wijze waarop multifunctionaliteit gestalte wordt gegeven, zou deze gemakkelijk kunnen ontaarden in een nieuwe ‘creatieve’ vorm van protectionisme.

Vakbeweging
De vakbeweging verdient aparte aandacht in de bonte stoet van belangengroeperingen. De Europese integratie en de daaruit voortvloeiende verhevigde concurrentie heeft haar politieke macht niet wezenlijk aangetast. In vele landen wordt de vakbeweging als een gewaardeerde partner in de sociale dialoog aan de borst gekoesterd. Haar rol is zelfs officieel verankerd in de institutionele arrangementen met betrekking tot de macro-economische dialoog die onderdeel vormt van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Maar tegelijkertijd houden deze zeer gerespecteerde dialoogpartners reeds gedurende lange tijd onze samenlevingen in gijzeling door allerlei broodnodige sociaal-economische hervormingen effectief te blokkeren. In het bijzonder gaat het hier om maatregelen gericht op de dynamisering van de arbeidsmarkt en de sanering van de pensioenstelsels om insolvabiliteit te voorkomen. Men dient niet te vergeten dat de samenleving als geheel een hoge prijs betaalt voor dit soort gedrag waarbij een minderheid zijn wil opdringt aan een meerderheid. Ter illustratie: in Duitsland is slechts 18% van de werknemers lid van de vakbeweging.

De ideologie van de stase
Deze term is voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse auteur Virginia Postrel. Zij stelt dat ondanks het feit dat de mens tegenwoordig meer welvaart, gezondheid, kansen en keuze heeft dan ooit tevoren, er een koor van intellectuelen en politici is die luidruchtig klagen over de toestand in de wereld. Technologie maakt slaven van ons. Economische verandering brengt onzekerheid met zich. De populaire cultuur stompt af. Consumentisme vernielt het milieu. Volgens hen hebben we de greep op de toekomst verloren. Zij zijn van oordeel dat we deze ontwikkelingen onder controle dienen te brengen. Zo niet, dan dreigt een catastrofe.

In haar boek, ‘The Future and Its Enemies‘, laat Virginia Postrel niets heel van deze mythe. Zij schetst wat de werkelijke drijvende krachten achter de vooruitgang zijn. Op vele terreinen laat zij zien hoe niet-geplande activiteiten – die dus niet vanuit een centrale visie worden gestuurd – waarin ruimte wordt geboden voor vallen en opstaan, de sleutel vormen voor een verbetering van de menselijke conditie. Volgens Postrel zijn de werkelijke vijanden van menselijke vooruitgang diegenen die erop staan om de uitkomsten van tevoren vast te leggen. Hierdoor belemmeren zij het proces van concurrentie en experiment ten gunste van hun eigen preferenties en vooroordelen.

Postrel is van mening dat het deze conflicterende denkbeelden over de vooruitgang zijn, die in toenemende ons politiek en cultureel debat bepalen; niet de traditionele links-rechts tegenstelling. Aan de ene kant staat een onwaarschijnlijk coalitie van verschillende politieke huize – zowel links als rechts – die zich kan vinden in wat Postrel stase noemt: een gecontroleerde uniforme samenleving die alleen verandert met toestemming van een of andere centrale autoriteit. Aan de andere kant staat een opkomende coalitie die voorstander is van dynamiek; een samenleving waarvan de bestemming niet vaststaat, waarin creativiteit en ondernemerschap, die onderworpen zijn aan voorspelbare regels, op onvoorspelbare wijze vooruitgang genereren. ‘Dynamisten’ hebben geen gemeenschappelijke politieke agenda, maar staan positief tegenover complexe evolutionaire processen zoals wetenschappelijk onderzoek, concurrentie op de markt, artistieke ontwikkeling en nieuwe technologie.

Regulering: ‘The Good, the Bad, and the Ugly
In de jaren tachtig kwam deregulering in de mode als een middel om de economie op te peppen. Sindsdien heeft het thema op de politieke agenda gejojood. Soms klom het omhoog, dan daalde het weer. Per saldo heeft het niets geholpen. De regelgeving is explosief gegroeid.

Maar net zoals Sergio Leone in zijn meesterlijke spaghetti Western, ‘The Good, the Bad and the Ugly‘, moeten we een scherp onderscheid maken tussen verschillende soorten regelgeving. De goede regelgeving bevordert de vrije markt, zoals die voor de liberalisering van Europa’s financiële dienstensector. De slechte regelgeving verstikt de marktwerking. Dit soort regelgeving komt veelvuldig voor op de goederenmarkten, in het bijzonder wat betreft excessieve veiligheids- en milieubepalingen. Ook is overdadige regelgeving een belangrijke oorzaak van de inflexibiliteit van de arbeidsmarkt. En de kwaadaardige regelgeving ten slotte heeft een protectionistisch effect. In de landbouw bijvoorbeeld kan worden gewezen op het de facto verbod (recentelijk overigens formeel opgeheven, maar milieu-extremisten houden de bedrijven die actief willen worden op dit gebied op ludieke wijze bij de les) van het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in Europa, waardoor ook buitenlandse producenten van onze markt kunnen worden geweerd.

Alles bij elkaar kan men zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat er veel te veel slechte en kwaadaardige regelgeving is.

Voorzorgbeginsel
Verder is er het voorzorgbeginsel. We nemen graag het zekere voor het onzekere, in het bijzonder indien het onzekere risico’s inhoudt. Maar er zijn grenzen. Wanneer men het voorzorgbeginsel te ver doorvoert, kunnen de kosten daarvan al gauw de baten overtreffen. Wij financieren de brandweer via belastingen; niet elk huis heeft een sprinklerinstallatie. Niet elke weg heeft een vangrail. Er zijn geen schietstoelen in passagiersvliegtuigen. En zelfs op het hoogtepunt van de Koude Oorlog waren er nog mensen die geen nucleaire schuilkelder in hun achtertuin hadden.

Met andere woorden, een risicovrije wereld is ondenkbaar en er zijn grenzen aan de toepassing van het voorzorgbeginsel. Wij geloven dat sommige risico’s te klein zijn om er extra geld aan uit te geven. Indien we dat zouden doen, zouden we minder geld overhouden voor de bevrediging van andere behoeften, daarbij inbegrepen maatregelen die ons beschermen tegen risico’s die wij waarschijnlijker achten. Kortom, de toepassing van het voorzorgbeginsel dient aan dezelfde kosten/baten-analyse worden onderworpen die wij ook op andere terreinen van besluitvorming toepassen.

Meer in het algemeen vereist het voorzorgbeginsel wetenschappelijk bewijs van absolute veiligheid wanneer nieuwe producten of productieprocessen worden ingevoerd. Maar per saldo houdt overvoorzichtigheid in dat men politieke overwegingen, misvattingen en irrationele angsten laat prevaleren boven wetenschappelijk kennis. Excessieve toepassing van het voorzorgbeginsel vormt een belemmering van actie totdat er volledige zekerheid is dat deze geen enkel nadelig effect heeft. Maar het is nooit mogelijk om 100% zekerheid te garanderen. Het resultaat is verlamming en stagnatie.

Het antropogene broeikaseffect en Kyoto
Als we de officiële positie van de EU mogen geloven, wordt de mensheid ernstig bedreigd door het antropogene (door menselijk uitstoot van broeikasgassen veroorzaakte) broeikaseffect. Het vervelende is echter dat de antropogene broeikashypothese niet door metingen wordt bevestigd. Volgens deze hypothese zou het opwarmingseffect zich vooral dienen te manifesteren in de hogere luchtlagen (de lage troposfeer) en de polen. Maar dat gebeurt niet. Daar wordt überhaupt geen opwarming gemeten. In het licht daarvan heeft Jos de Laat, onderzoeker bij de SRON (Stichting Ruimte Onderzoek Nederland), onlangs in NRC Handelsblad (17 juli 2004) de – wat ondeugende – vraag gesteld: ‘Waar is de ‘broeikas?’

In de wetenschap is het gebruikelijk dat een hypothese wordt verworpen, indien zij niet door metingen wordt bevestigd. Men gaat dat op zoek naar een andere hypothese. In de ‘gevestigde’ klimatologie gebeurt dit niet. Dat is verwonderlijk. Groupthink misschien?

Maar het is juist dat er een stijging van de oppervlaktetemperaturen heeft plaatsgevonden. Vele onderzoekers zijn met alternatieve verklaringen daarvoor gekomen. Deze kloppen wèl met de waarnemingen. Zij hebben echter niets met het antropogene broeikaseffect te maken.

Volgens de aanhangers van Kyoto (dat beoogt tot een vermindering van de menselijke uitstoot van broeikasgassen te komen) zullen de maatregelen die daaruit voortvloeien een netto afkoeling van 0,02 graden Celsius in 2050 opleveren, hetgeen niet valt waar te nemen op een thermometer. Daar staan enorme kosten tegenover, zowel in termen van verlies aan economische groei als aan banen; voor Nederland alleen al miljarden euro per jaar. Voor uitvoering van Kyoto is een nieuwe laag regelgeving en een nieuwe bureaucratie nodig, die zich hinderlijk met het bedrijfsleven zal gaan bemoeien, waardoor ons systeem van vrije ondernemingsgewijze productie nog verder onder druk komt te staan. Als Europa in haar eentje besluit Kyoto uit te voeren zal dit de Europese concurrentiepositie ernstig schade berokkenen. Vele bedrijven zullen wegtrekken naar landen die besloten hebben zich niet aan te sluiten bij Kyoto of daar vooralsnog van zijn vrijgesteld, zoals de landen in de Derde Wereld. Als andere ontwikkelde landen niet meedoen (zoals de VS en Australië en – misschien ook – Rusland) is het niet uitgesloten dat er handelsoorlogen zullen uitbreken.

Maar er is inmiddels zoveel wetenschappelijk en politiek prestige en kapitaal in Kyoto geïnvesteerd, dat het beleid – blik op oneindig, verstand op nul – stug doorgaat. Kortom, we hebben hier duidelijk te maken met een politieke ‘oplossing’ voor een niet-bestaand probleem.

Samengevat vermoed ik dat de som van de tendenties die hiervoor zijn beschreven ons zouden kunnen drijven op een weg die – à la Von Hayek – uiteindelijk naar slavernij voert.

Volg de kikkers
Volgens een oud volksverhaal zal een kikker, als hij in een pan met kokend water wordt gezet, daar snel uitspringen. Maar als men een kikker in een pan met koud water zet en deze vervolgens langzaam opwarmt, zal het beestje in slaap sukkelen totdat hij dood kookt zonder wakker te worden. Is dit het lot van de Europeanen in het licht van de hier opgesomde bedreigingen?

Dat hoeft niet zo te zijn. Biologen hebben getoetst of het verhaal van de kikkers wel klopt. En het resultaat was dat dit niet het geval is. Lang voordat het water te heet voor hem wordt, zal de kikker de uit de pan springen.

Wat is nu de moraal van dit verhaal? De moraal is dat de Europeanen wakker moeten worden en het voorbeeld van de kikker moeten volgen. Europa dient een andere weg in te slaan.

– – –

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Liberaal Reveil van augustus 2004.

Bron hier.