NGO’s breiden hun macht steeds verder uit. Ook in de wetenschappelijke wereld. De wetenschap moet haar vrijheid verdedigen.

Auteur: Herfried Münkler.

Vertaling: Piet van Veghel.

Wie zou het laatste woord moeten hebben als het gaat om wetenschappelijk onderzoek: de wetenschap of het publiek? De afgelopen jaren hebben de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) steeds meer invloed op de politiek gekregen, niet noodzakelijkerwijs op het operationele handelen, maar op de prioriteitsstelling, dus op de politieke agenda en de beoordeling over wat de politiek heeft bereikt en waar ze verzaakt heeft. Dergelijke NGO’s houden zich in de regel met één enkel thema bezig, of het nu gaat om het wereldwijd respecteren van de mensenrechten, kinderen die te lijden hebben onder armoede en geweld, de gevolgen van klimaatverandering of wat dan ook.

De algemene politieke situatie wordt vervolgens beoordeeld vanuit deze enge invalshoek. Daardoor krijgen de stellingnamen van deze organisaties meestal een ondertoon van morele aanklacht, wat ondertussen tot een onzichtbare moralisering van de politieke communicatie heeft geleid. In het morele beklaagdenbankje zitten in de regel staten en politici. De reputatie die zij uit hoofde van hun ambt hebben verworven, dient op deze manier te worden aangetast. We zien een strijd om “het laatste woord”. Is dat te vinden in de communiqués van de regering of de stellingnamen van de NGO’s?

Regeringen en NGO‘s wedijveren dus over het gezag, over datgene wat nodig is om een probleem aan te pakken. Met behulp van de media hebben de NGO’s de machtsstructuur verschoven; daarbij waren ze vooral daar succesvol, waar de toegang tot de media van politieke zijde niets in de weg gelegd werd. De hierboven geschetste verandering in de machtsstructuur heeft vooral gevolgen voor de westerse wereld, terwijl Rusland, China en enkele andere landen het monopolie van het staatsapparaat overeind hebben gehouden.

Angsten exploiteren

Maar zelfs in de westerse wereld ligt de werkelijke macht nog altijd bij de staten. Zij innen namelijk belastingen en beschikken zodoende over bronnen voor politiek operationeel handelen, terwijl NGO’s afhankelijk zijn van donaties. Om deze donaties te ontvangen, moeten ze aanwezig zijn op de aandachtsmarkt; een probaat middel daarvoor is de schandalisering, dus een bepaalde techniek van enscenering van informatie, die morele verontwaardiging op dient te wekken.

Lukt dat, dan is het de NGO in de strijd om de macht met het staatsapparaat gelukt een coup te plegen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige NGO’s voornamelijk uit mediaspecialisten bestaan. Zij exploiteren de zorgen en angsten van de mensen door middel van morele verontwaardiging.

Dat de angst voor de toekomst juist in westerse landen gedurende de laatste jaren continu is toegenomen, heeft ook met de groeiende invloed van de NGO’s op de publieke opinie te maken.

De successen van de NGO hebben overal school gemaakt en hun voorbeeldwerking reikt ondertussen tot in de universiteiten. Universiteiten zijn hiërarchisch gestructureerde plaatsen van kennisvermeerdering, kennisbeheer en kennisoverdracht. Ze controleren zichzelf, althans voor zover het hun wetenschappelijk werk betreft, en ook voor de recrutering hun personeel zijn ze grotendeels zelf verantwoordelijk.

Morele waarden

Men kan daarin een privilege uit pre-democratische tijden zien, maar men kan ook stellen dat niemand een betere beslissing kan nemen over de kwaliteit van de wetenschap en de competentie van wetenschappers dan de wetenschappers zelf, en dat zeker ook binnen de hiërarchie die in het interne wetenschappelijke bedrijf is vastgelegd. In ieder geval is het de wetenschap doorgaans slecht bekomen, wanneer de politiek zich ermee ging bemoeien. In westerse samenlevingen zijn om die reden strenge grenzen gesteld aan interventie door het waarborgen van de wetenschappelijke vrijheid.

De laatste tijd sterk opgekomen invloed van de wetenschap door NGO-achtige organisaties, variërend van tegenstanders van dierproeven tot feministische groeperingen en anti-kolonialistische actoren, rechtvaardigt zich als een poging om met middelen als shaming and blaming, dus het publiekelijk aan de schandpaal nagelen, het zichzelf sturende bedrijf van de wetenschap aan de waarden en ideeën van deze groeperingen te binden, of om deze tegen “autoritaire wetenschappers” door te drukken.

De legitimatie daarvoor hebben deze groepen zichzelf verschaft door zich te beroepen op morele waarden en normen. Zij zijn de goeden, die licht werpen op het doen en laten van de kennelijk minder goeden en mogelijk zelfs boosaardigen. Daarom beginnen dergelijke interne-universiteits-campagnes op precies dezelfde manier als bij de grote politiek: met de morele stigmatisering van de wetenschapper.

Aanspraak op controle

De moraal is dus beide tegelijk: zowel de legitimatiebasis van het recht op toezicht en controle als de wijze van controle zelf, omdat de zelfbenoemde controleurs natuurlijk geen technisch debat over wetenschappelijke benaderingen en methoden willen en kunnen aangaan. Daarin zouden zij het onderspit delven en al snel in de rol van leerlingen of te belerenden terechtkomen, die zij nu juist om proberen te draaien.

Het wetenschappelijk bedrijf wordt door hen aan maatstaven onderworpen, die niet die van de wetenschap zijn. Dit kan soms noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van massavernietigingswapens of bij menselijk genetisch onderzoek, dat tot een verandering van de species mens zou kunnen voeren. Uiteindelijk heeft zelfs een strikte pacifist als Albert Einstein besloten om mee te werken aan de ontwikkeling van een Amerikaanse atoombom, omdat hij vreesde dat deze anders in nazi-Duitsland ontwikkeld zou worden en zo de gewetenloze dictator Hitler aan de wereldheerschappij zou kunnen helpen.

De realpolitieke concurrenten zijn door de eenzijdige morele evaluatie niet buiten spel gezet. De wedloop van de wetenschap gaat verder, en het is te verwachten dat de partij met de grootste “beenruimte” die zal winnen. Restricties moeten dus iedereen binden, en dat moet ook worden afgedwongen, of de restricties voeren tot een morele paradox: de facto namelijk de hele slechten te bevoordelen.

wetenschap ngo's westerse wereld morele verontwaardiging politieke situatie Galileo Galilei technisch debat over wetenschappelijke benaderingen en methodenDe val van Galileo

Dat is echter het extreme geval. Normaal gesproken wordt men eerder herinnerd aan de situatie van Galileo Galilei, zoals Bertolt Brecht het verbeeldt in zijn gelijknamige toneelstuk, wiens wetenschappelijke bevindingen over de bewegingen van de sterren, met een ‘hogere’ verklaarde waarheid, in dit geval een theologische, geconfronteerd worden, om de wetenschapper streng onder handen te nemen. Zelfs in het geval van de zelfverklaarde hoeders van het woord, zijn het dogmatische aannames waarmee het wetenschappelijk werk beteugeld en gecontroleerd moet worden. Wie wil weten waar en hoe dit eindigt, hoeft alleen maar te kijken naar het lot van de islamitische cultuur en wetenschap na de 14e en 15e eeuw: Tot dan toe was de islamitische wereld minstens gelijkwaardig aan de Europese ontwikkeling; daarna kwam zij onder controle van niet-wetenschappelijke autoriteiten en raakte zij steeds verder achterop.

Om zich te weer te stelen tegen de zelfbenoemde hoeders van de ‘waarheid’, heb je natuurlijk enige moed en een zekere strijdlust nodig, kwaliteiten die niet echt wijdverbreid zijn onder onze professoren. Soms is het nodig om te strijden voor de vrijheid van de wetenschap, en dat hebben de professoren niet geleerd. Het gaat hier niet om een strijd op leven en dood, maar om een gevecht, waarin sterke zenuwen en kalmte de doorslaggevende factoren zijn. Daartoe hoort ook de bereidheid tot een tegenaanval, waarmee de aanvallers worden geconfronteerd met een inhoudelijk wetenschappelijk debat.

In geen geval mag men zich terugtrekken en bijvoorbeeld, uitgenodigde sprekers weer af gaan zeggen of thesen om niet-wetenschappelijke redenen weer in te trekken. Voor de zelfbenoemde toezichthouders is dit slechts een aanmoediging om nog driester op te treden. Degenen die niet willen vechten, hebben in dit geval al verloren.

Aan de jongste conflicten in Amerika en Europa over wat hoort en wat ontoelaatbaar is, zitten doorgaans ook goede kanten. Het zijn uitdagingen, die ons de waarde van de wetenschappelijke vrijheid opnieuw doen beseffen en duidelijk maken dat deze niet gewaarborgd is wanneer we niet bereid zijn deze te verdedigen.

Bron: NZZ hier.