RES-ellende Drenthe ondemocratische besluitvorming en de juridische status van de RES landschappelijke gevolgen en financiële consequenties

Shutterstock.

Een bijdrage van Tjerk Veenstra.

Aan het College van B &W en de gemeenteraad van Assen

Betreft: Reactie op de RES 1.0 regio Drenthe

Geachte college en raadsleden van de gemeente Assen,

Samenvatting

In dit document is een reactie gegeven op de RES 1.0 Regio Drenthe

De RES heeft geen juridische binding, waardoor er op de RES geen bezwaar en beroep kan worden aangetekend. Echter, ook in het proces van de RES heeft de burger geen of zeer weinig invloed gehad, maar de burger krijgt wel de lasten en niet de lusten.

Desalniettemin kan men tot 15 mei reageren om mee te denken en mee te werken aan de energietransitie en een duurzaam Assen.

Omdat ik mij ernstig zorgen maak over zowel het democratisch gehalte van gehele proces van de RES tot nu toe als wel hetgeen wat ons nog te wachten staat, wil ik via dit document mijn uitgebreide visie geven. Mijn zienswijze is opgedeeld in de volgende onderwerpen:

  • Besluitvorming en juridische status
  • Opwek hernieuwbare energie
  • Milieueffecten
  • Financiële consequenties

Het belangrijkste onderwerp betreft het besluitvormingsproces en de juridische status van de RES. Ik besluit met het geven van een inhoudelijke reactie op verschillende paragrafen in de RES.

  1. Besluitvorming en juridische status

Het eerste wat opviel is paragraaf 1.4 over de juridische status van de RES:

De RES is een strategie waarin we onze ambitie beschrijven, die de basis vormt voor omgevingsvisies, verordeningen en omgevingsplannen van gemeenten en provincie. Daarin worden de afspraken uit de RES integraal afgewogen en ruimtelijk geborgd. Provincie en gemeenten doen dat vanuit hun eigen rol binnen de ruimtelijke ordening.

De uiteindelijke vaststelling van de RES vindt plaats in de gemeenteraden, Provinciale Staten en de Algemeen Besturen van de waterschappen van de RES-regio Drenthe. Dit besluit is geen besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) waarin een besluit wordt beschreven als “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Deze AWB gaat niet op voor de RES, omdat de RES geen juridische binding heeft en niet op (externe) rechtsgevolgen is gericht.

Op de RES kan geen bezwaar en beroep worden aangetekend. Dat kan plaatsvinden via betreffende omgevingsvisies, verordeningen en omgevingsplannen”.

Hier blijkt dus uit dat een burger geen bezwaar of beroep kan aantekenen tegen de RES.

Dit lijkt mij zeer ondemocratisch. Immers, het beleid en de visie, die nu in de RES voor ligt, is de resultante van een heel proces buiten de burger om. Het begint bij de IPCC en eindigt via klimaattafels en Klimaatakkoord in de RES en de Transitievisie warmte. Zowel de landelijke Klimaattafels als de Drentse Energietafel waren bezet met organisaties met zakelijke belangen, bestuurlijke belangen en gesubsidieerde ngo’s. De burger mag alleen zijn stem laten meewegen (pag. 12):

Om onze ambities en bijdrage te realiseren, werken we samen als één regio met een grote verscheidenheid aan partners (zie hoofdstuk 2) en wegen we de stem van onze inwoners mee”.

Maar het is mijn stellige overtuiging dat in een besluitvormingsproces in de energietransitie de burgerparticipatie volwaardig tot uitdrukking moet komen en dat de burgers een sturende rol hebben in het proces. Ik maak mij bovendien ernstige zorgen over de democratische legitimering en de bescherming van de volksgezondheid.

Immers, de uitvoering van het (ondemocratisch tot stand gekomen) Klimaatakkoord vindt grotendeels plaats via de RES. Maar de besluitvorming over de RES, zowel voor gemeenten (lagere overheden) als burgers, is geheel buiten de Europese regel op gebied van inspraak en democratische legitimiteit om gegaan. Ik verwijs daarbij naar het bindende verdrag van Aarhus.

Op het niveau van gemeenten kan zij, door ‘hun’ RES vast te stellen, zich ook committeren aan de uitvoering ervan. Voor de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden (vaststellen omgevingsvisie, omgevingsplan etc.) zal het RES dan leidend zijn. Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus dwingt tot participatie in een vroeg stadium, als alle opties nog open liggen en doeltreffende inspraak nog mogelijk is.

Nu lijkt het erop dat raadsleden zich erbij neerleggen, zoals blijkt uit een recent nieuwsbericht over de RES, waarin door de woordvoerder van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt gezegd:

Dat we nu nog in de fase van de plan- en visievorming zijn en dat participatie pas belangrijk is in de projectfase”.

In die fase is participatie zinloos, want dan zijn de kaarten immers al geschud.

Juist in de eerdere fasen van plan- en visievorming kan het publiek nog een doeltreffende inbreng hebben, waarbij de kosten voor burgers en alle andere consequenties dus ook op het gebied van volksgezondheid duidelijk moeten zijn en zijn vastgelegd.

De grondslag van het RES proces is gebeurd zonder inbreng van burgers en valt op deze manier niet te repareren. Burgers hebben recht om in een vroeg stadium nee te zeggen tegen de plannen en omdat dit niet mogelijk was, hebben zij het recht om NEE te zeggen als de plannen in projectfase zijn.

Hoewel in de Omgevingswet meer aandacht wordt gevraagd voor het belang van burgerparticipatie in een vroeg stadium, is dit niet meer dan een geste. De burger heeft geen wezenlijke invloed op de ruimtelijke planvorming en het ruimtelijk beleid dat in de Omgevingsvisie en in de RES wordt voorgenomen en dit is in strijd met Verdrag van Aarhus.

De Omgevingswet is een kaderwet en vormt daarmee een kader voor lagere wetgeving. In theorie kan dus zonder al te veel parlementaire controle de bescherming van de burger worden uitgekleed. Op gemeentelijk niveau is het college van Burgemeester en Wethouders bij ruimtelijke projecten vaker bevoegd gezag en staat de gemeenteraad buitenspel. Met de invoering van deze wet wordt opnieuw een stuk van de democratie, lees de democratische controle, ondermijnd en staat de burger vaker met de rug tegen de muur, in plaats van dat zij beschermd wordt door de overheid. Een ongewenste tendens die niet wenselijk is voor de democratische rechtsstaat waarin we leven: de grondbeginselen van de rechtsstaat worden geschonden.

De totstandkoming van de processen van Klimaattafels tot de RES houdt in zekere zin een carte blanche in voor de uitvoering. Hoe desastreus dit kan aflopen heeft de Toeslagenaffaire inmiddels bewezen. Elke menselijke maat is bij de uitvoering van de wet verdwenen en aan de perverse effecten, die zich voordeden bij het toepassen van de wet, had men binnen de Belastingdienst geen boodschap. Zelfs de rechterlijke macht niet. Immers de wet werd correct uitgevoerd.

Kamerlid Pieter Omtzigt beschrijft in zijn position paper d.d. 20 november 2020 een problematiek, die op meer terreinen dan de Belastingdienst binnen de overheid van toepassing is. De voorgestelde wijziging Klimaatwet heeft kenmerken in zich, die door de heer Omtzigt haarscherp in zijn position paper zijn omschreven.

Hij beschrijft in ieder geval daarin het manco dat wetten worden opgesteld om orde op zaken te stellen en omgangsvormen te bepalen in bepaalde situaties, waarbij onvoldoende wordt gekeken naar de uitvoering en uitvoerbaarheid (en gevolgen) van deze regels.

In het Klimaatakkoord is destijds ook afgesproken een kostenafwegingskader te maken om verantwoord om te kunnen gaan met (lokale/regionale) kostprijsverhogende wensen. Een concept voor dit kader is beschikbaar, maar wordt niet toegepast binnen de RES. Dit kostenafwegingskader gaat uit van wensen vanuit de regio – lees bestuurders van het dagelijks bestuur van gemeenten. De gemeenteraden en Provinciale Staten, die kunnen zorgen voor de democratische legitimatie ,zijn buitenspel gezet.

In de RES is dus onvoldoende aandacht voor de positie van de burgers en die met oplopende kosten ten behoeve van de uitvoering van de energietransitie worden geconfronteerd en ten aanzien van hun leefomgeving door het voorgestelde RES proces met de rug tegen de muur worden gezet.

Maar het kan nog erger. In de beoogde wijzigingen van de Klimaatwet wordt een reeks instrumenten geïntroduceerd, die het mogelijk maken het klimaatbeleid snel en flexibel bij te sturen. Doelstellingen worden daarbij aangescherpt en juridisch afdwingbaar. Daarmee wordt beoogd dat de Klimaatwet de wet is, die borgt dat Nederland een maximale inspanning gaat leveren om het 1,5°C-doel te halen.

De gekozen instrumenten zijn de ingrediënten voor het creëren van doorzettingsmacht. Middels de voorgestelde wijzigingen wordt het afdwingen van eenzijdig medewerking van andere partijen geregeld, door middel van wettelijke mogelijkheden of financiële middelen.

Daarmee wordt dit wetsontwerp eentje van het formaat die slecht is voor de democratie. Deze wordt door het toevoegen van de beoogde instrumenten in de Klimaatwet nog verder ondermijnd dan nu al het geval is. Terwijl in beginsel een wijziging van een wet moet leiden tot verbeteringen en herstel van de democratie. In een land als Nederland kan dit toch niet de bedoeling zijn.

  1. Opwekking hernieuwbare energie

Van het primaire energiegebruik van 3100 PJ was in 2020 slechts 7% hernieuwbaar opgewekt. Van die 7% was ook nog meer dan de helft afkomstig uit discutabele biomassa. Wat ook weinig bekend is dat we met 7,7 miljoen huishoudens samen nu slechts ca. 5% van ons totale energiegebruik in de vorm van elektriciteit gebruiken. Dus als we alle elektriciteit bij huishoudens klimaatneutraal opwekken, blijft er nog 95% fossiele energie over. Grootschalige duurzame energie kunnen we bij lange na niet voldoende opwekken voor 2030 of 2050.

Een belangrijke negatieve eigenschap is namelijk dat hernieuwbare energie uit zon en wind aanbod gestuurd is. Daarbij zal er altijd een gelijke hoeveelheid fossiel energievermogen als back-up klaar moeten staan om aan de vraag te voldoen tijdens windstille dagen en wanneer de zon niet of niet voldoende schijnt. Echter, deze noodzakelijk back-up betekent wel ook CO2 uitstoot .

Een andere negatieve factor van hernieuwbare energie opwekken is het ruimtebeslag. Door de geringe energiedichtheid zijn veel molens en panelen nodig en daarvoor is veel ruimte nodig. En dat hebben we niet in Nederland. Fossiele energie in de vorm van energiecentrales heeft veel minder ruimte nodig.

We moeten ook niet vergeten dat alle technische installaties een beperkte levensduur hebben.

Dat geldt ook voor windturbines en zonnepanelen en deze moeten na 15 – 20 jaar worden vervangen.

Zonne-energie

De Universiteit Wageningen heeft onderzoek naar de opbrengst van een zonneweide : “ Wat levert een Zonneweide per ha op?”(bron https://edepot.wur.nl/336567). Op basis van dit onderzoek concluderen ze, dat op efficiënt ingedeelde zonneparken een vermogen van 0,5 MWp (megawattpiek) per ha te realiseren is, waarmee onder ideale omstandigheden 1.000 kWh per KWp per jaar aan stroom is op te wekken. Dat is een stroomopbrengst van 500 MWh per ha, ongeveer het verbruik van 150 huishoudens. Waarom zonneakkers bij lange na niet voldoende energie leveren is daarmee duidelijk. Een zonnepark van 100 ha levert per jaar niet meer dan 100 x 500 MWh = 50.000 MWh per jaar. Dat lijkt veel, maar energetisch stelt het weinig voor. Het komt neer op 32 draaiuren van de Eemshavencentrale.

Windenergie

Van meerdere kanten wordt beweerd, dat windenergie, vooral elektriciteit uit wind op zee, binnenkort goedkoper zou worden dan elektriciteit uit fossiel of kernenergie en dat ook nog zonder subsidie.

Maar windturbines produceren namelijk alleen elektriciteit als het voldoende waait en hebben dan voorrang op het net. Volgens ervaringscijfers hebben windmolens op land een productiecapaciteit van slechts 21%. Gedurende de overige 79% is er back-up nodig van vooral gascentrales.

Een gascentrale kan daarentegen elektriciteit wel continu leveren, ook als het niet waait. Die centrale kan bovendien bij- en afregelen naarmate de vraag naar elektriciteit bij de gebruikers varieert. Dat doet die windmolen niet, die levert evenals een zonnepark, aanbod gestuurde elektriciteit. De centrales moeten daarbij de fluctuaties van de elektriciteit snel compenseren en daardoor moeten ze continu stand-by staan omdat de wind plotseling kan wegvallen of de wind over kan gaan in harde storm, waardoor de windturbines plotseling stil gezet worden. Dat regelen en stand-by staan is de reden dat zo’n centrale veel minder efficiënt draait met veel lager rendement (ca 20% i.p.v. 50-60% bij vollast) en dat brengt voor die centrales veel extra kosten met zich mee. Die kosten moeten natuurlijk wel worden opgebracht en zitten daarom versleuteld in de elektriciteitsprijs voor de burger.

Die kosten zouden eigenlijk moeten worden toegerekend aan de beheerders/eigenaren van windturbines. Door de stand-by draaiuren met lage rendementen worden namelijk aanzienlijke extra hoeveelheden CO2 uitgestoten, die niet op rekening komen van de windenergie.

Wat in de RES m.i. ontbreekt is een beschouwing over de gevolgen van de elektrificatie van het wegverkeer. Door de toename van het aantal elektrische voertuigen (EV) zal, naast het gasloos maken van woningen, de behoefte aan elektriciteit (fossiel of hernieuwbaar) ook nog drastisch toenemen.

In een studie uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen: “Electrification of heating and transport, A scenario analysis of the Netherlands up to 2050” is onderzoek gedaan naar de te verwachte elektriciteitsbehoefte in 2050 bij het volledige elektrificeren van de woningen en van de transportsector.

Berekeningen laten zien, dat er in het volledig elektrisch scenario totaal 36,4 TWh extra elektriciteit nodig is om alle woningen in 2050 gasloos te maken. Dat komt neer op een toename van 30% van de huidige elektriciteitsvraag.

Voor de mobiliteit in het volledig elektrisch scenario betekent dat er in 2050 daarboven een elektriciteitsvraag is van 39,4 TWh als alle voertuigen elektrisch aangedreven zijn.

Samengevat betekent de 100% elektriciteit optie, inclusief een autonome groei van 0,5% per jaar, een extra elektriciteitsvraag van 100 TWh in 2050.

De vraag is waar die elektriciteit vandaan moet komen.

Het regeringsbeleid is dat voor de toekomstige elektriciteitsvoorziening alle conventionele centrales, behalve de gascentrales, zullen worden gesloten. In 2030 al zijn de belangrijkste energiebronnen dus aardgas, duurzame energie en import, waarbij de import ook duurzaam moet zijn. Volgens de onderzoekers van de RUG zal het aandeel duurzame energie in het volledig elektrisch scenario beneden de 40% blijven vanwege grote elektriciteitsvraag. In dit scenario zijn gascentrales voor ongeveer 50% verantwoordelijk voor de totale energiebehoefte in 2050.

Volgens de onderzoekers is in feite daarvoor in 2050 een capaciteit van ongeveer 25 GW aan gascentrales nodig, een verdrievoudiging vergeleken met de huidige geïnstalleerde capaciteit van 9 GW. Dat betekent, dat de totale gasvraag voor de binnenlandse markt in 2050 ongeveer op hetzelfde niveau blijft als de huidige gasconsumptie namelijk 30-35 miljard m3!

In deze studie wordt daarbij ook geconcludeerd, dat de CO2-reductie voor het gasloos maken van woningen in 2050 slechts 20% is van de huidige emissie in plaats van een reductie van 95 -100%. Het is volstrekt onbetaalbaar en de benodigde duurzame energie is bij lange na niet voldoende aanwezig, zelfs niet in 2050. Het wrange is daarbij, dat het aardgasgebruik op het zelfde huidige niveau zal blijven, maar dan omgezet in elektriciteit en tegen zeer hoge kosten voor de burger.

  1. Milieueffecten

Nergens wordt in de RES aandacht besteed aan de mogelijk aanzienlijke milieueffecten en milieukosten, die de activiteiten in het kader van de energietransitie met zich meebrengt. Denk aan het bouwen en plaatsen van grote windturbines, het aanleggen van warmtenetten en zonneparken. Een paar voorbeelden:

  • Het opruimen van gasleidingen in het kader “van het gas af”. Volgens de Wet bodembescherming moet de bodem na gebruik in principe “schoon” worden opgeleverd. Dat betekent ook het verwijderen van b.v. funderingen van gesloopte windmolens. Met het verwijderen van gasleidingen zijn bedragen gemoeid in de orde van grootte als de aanleg. Omdat het aardgasnet voor andere doeleinden, zoals biogas en waterstof, gebruikt kan worden is het verwijderen daarvan sterk af te raden. Bovendien wordt er bij verwijdering van het aardgasnet de mogelijkheid naar een toekomstige overgang naar (“groene “) gasvormige brandstoffen hierdoor bij voorbaat uitgesloten.
  • Momenteel zijn er al opslagplaatsen van afgedankte windturbine wieken. Deze bestaan uit composietmateriaal (staal, kunststof, glasvezel, aluminium), dat nog niet te recyclen is. Als dit wel mogelijk zal zijn, zal het recyclen erg kostbaar zijn en wederom energie kosten.
  • Voor de bouw van windmolens en zonnecellen zijn veel zeldzame elementen nodig, die in een beperkt aantal streken o.a. in China en Afrika te vinden zijn. Bovendien zijn de hoeveelheden te winnen schaars, schaarser dan de hoeveelheden aardgas en steenkool in de wereld. Het delven en het opwerken van de elementen (zoals dysprosium, terbium, europium, yttrium en neodymium, lithium, kobalt) veroorzaakt lokaal veel lucht– en waterverontreinigingen.
  • Voor deze punten past een ketenverantwoordelijkheid van grondstof tot productie. Waarom is wel bijvoorbeeld voor hout met FSC keurmerk en gecertificeerde duurzame palmolie en niet voor het duurzaam winnen van grondstoffen in mijnen zonder kinderarbeid?
  • De buitenunit van de warmtepomp maakt geluid, dat hinderlijk is voor de omgeving, zeker als veel woningen ermee worden uitgerust. Bovendien zijn sommige warmtepompen te gebruiken als airco, wat extra geluidshinder veroorzaakt.
  • Te verwachten valt, dat in de winter, wanneer de warmtepomp met een slecht rendement functioneert, men meer gebruik zal maken van de open haard of een pelletkachel (zijnde “biomassa”), met als gevolg veel hinder van rook, stank en uitstoot van kankerverwekkende stoffen. Bovendien komt er daarbij extra CO2 in de atmosfeer, wat men juist met warmtepompen had willen beperken.
  • Ondanks Europese afspraken om gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) uit te bannen, zijn warmtepompen nu nog gevuld met deze uiterst broeikasgevaarlijke koudemiddelen. Jaarlijks lekt gemiddeld 6 procent koudemiddel weg. Dat versterkt het broeikaseffect – wat juist bestreden moet worden. Goedkopere, milieuvriendelijker alternatieven als R-290/propaan willen fabrikanten en installateurs niet, met als argument ‘brandbaarheid’. Als de consumenten hierover beter worden geïnformeerd dan zouden deze HFK’s uit warmtepompen worden gebannen.

Kortom de provincie en de gemeenten moeten ook rekening houden met extra kosten om de nadelige milieueffecten van het klimaatbeleid te onderzoeken en te beperken. Omdat grootschalige windparken en zonneparken eigenlijk “industriële energiecentrales” zijn, zou een Milieueffectrapportage (MER) vereist moeten zijn.

  1. Financiële consequenties

Kosten energietransitie

De voormalige Minister Wiebes verklaarde bij de presentatie van het Klimaatakkoord onder andere het volgende:

Als wij gezinnen met hoge rekeningen gaan verrassen, dan gaat het niet lukken”, “woonlastenneutraliteit” en “betaalbaarheid en haalbaarheid voor huishoudens zijn van meet af aan speerpunten geweest voor het kabinet”.

Dat zijn duidelijke beloftes van de minister. Daarnaast verzekerde Ed Nijpels, voorzitter van de Klimaattafels ons, dat “energietransitie een feest voor de portemonnee” zal zijn. Deze uitspraken zijn voor de burger in tegenspraak met de eigen bevindingen en de berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving.

Maar een strategie zoals de RES is een plan om een specifiek doel te bereiken. Om een besluit te kunnen nemen om dat plan uit te voeren, moet de financiële haalbaarheid onder meer voor burgers en bedrijven dus klip en klaar vaststaan. Ook moeten overige niet direct financiële consequenties, zoals het effect op milieu en leefomgeving, benoemd en waar mogelijk gekwantificeerd worden. Om beleidsmakers goed te adviseren moeten meerdere mogelijkheden gepresenteerd worden, elk met de eigen consequenties in kosten en verwacht resultaat. Het klimaatakkoord wordt uiteindelijk van onderop vorm gegeven via de RES, maar de RES geeft geen schatting van de kosten , die gemoeid zijn met de voorgestelde aanpak van de energietransitie, noch van een beschikbaar budget. De financiële risico’s voor de beoogde burgerparticipaties, bijvoorbeeld als gevolg van subsidie afbouw of veranderingen in de energiemarkt, worden in het geheel niet benoemd. De van onderop gevormde basis kan dus al geen inzicht geven over de kosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van het beleid, noch welke financiële consequenties de uitvoering van het beleid heeft op burgers.

Een belangrijk aspect daarbij is dat windturbines en zonnepanelen een levensduur hebben van 15 tot 20 jaar. Dat houdt in, dat de huidige windturbines en zonnepanelen, en die er nog voor 2030 geïnstalleerd worden, dus voor het jaar 2050 nog ten minste een keer vervangen moeten worden. Dat betekent meer investeringen en meer subsidies. Daarbij komt nog een ander aspect bij, namelijk het opruimen van oude installaties, zoals ook bij bijvoorbeeld mijnbouwinstallaties en energiecentrales het geval is.

Die kosten moeten vooraf berekend en liefst gereserveerd worden. Immers, we hebben niet altijd met draagkrachtige multinationals te maken, maar ook met onbekende initiatiefnemers, kleine bedrijven of lokale energiecorporaties, die voor dit enkele doel zijn opgericht. De kans is aanwezig, dat er na 15 tot 20 jaar geen geld meer is voor het opruimen.

Subsidies

Een ander financieel aspect zijn de subsidies, die verleend worden voor zonneparken en windparken. Er worden de laatste tijd meer vragen gesteld over de efficiency van deze subsidie. Zo stond deze week een bericht in de media betreffende een promotieonderzoek voor de RUG. Daaruit bleek, dat van de uitgekeerde SDE subsidies voor windturbines 30 – 50% verdwijnt als overwinst in de portemonnee van de initiatiefnemers.

Deze overwinsten zouden vele miljarden behelzen, volgens de onderzoeker. Dit is inefficiënt en onrechtvaardig. Een kleine groep investeerders geniet van “hoge lusten”, terwijl de samenleving zucht onder “hoge lasten”.

Ik noem concreet voorbeeld daarvan. In de Wieringermeerpolder in Noord-Holland is een windmolenpark van multinational Vattenfall gebouwd, die stroom levert aan een datacenter van Google en Microsoft. In dat windpark zullen 99 megaturbines met een tiphoogte van 177 meter, jaarlijks 1,3 miljard kilowattuur (=1,3 TWh) groene stroom produceren voor (in theorie) 370.000 huishoudens.

Vattenfall krijgt in totaal 660 miljoen euro van de overheid voor dat project. Er zijn 32 boeren uitgekocht om dat project te kunnen realiseren. Iedere boer werd miljonair, zij kregen elk 3,3 miljoen euro. De Wieringermeerpolder is, aangejaagd door de lokale politiek, verbouwd tot een rommelig industrieel productielandschap. De voordelen belanden bij Amerikaanse computergiganten, speculerende boerenmiljonairs en een Zweeds energiebedrijf. De nadelen komen terecht bij omwonenden.

Echter, er gaat nog geen wattuur naar de burgers in de Wieringermeerpolder. Maar zij krijgen wel de molens voor hun neus en betalen, net als iedereen, via een opslag op hun stroomrekening, de subsidie aan de multinationals. Op de site van het windpark blijft nog onterecht staan dat de stroom bestemd is voor 370.000 huishoudens.

Subsidies zijn toch in principe bedoeld voor research en ontwikkelingen of voor het steunen van het invoeren van nieuwe technologieën of voor steun voor een onrendabele top. Als, zoals wordt beweert, windenergie en zonne-energie al goedkoper zouden zijn dan fossiele energie, waar is subsidie dan voor nodig? Windturbines zijn allang de onderzoeks- en opstartfase voorbij en hoeven daarom geen subsidie of garantiekapitaal meer, het zijn volwassen industrieën geworden. Waarom verdwijnen dan miljoenensubsidies naar kapitaalkrachtige bedrijven zoals Vattenfall en Google?

Vergelijk dat maar eens met het gasloos maken van Kloosterveen, waar de bewoners van 4000 woningen gezamenlijk zelf de kosten van 100 tot 200 miljoen moeten dragen. Voor de 213.000 woningen in Drenthe komt dat neer op 8 tot 9 miljard euro!

Als ik naar de RES Drenthe kijk schittert een goede financiële paragraaf door afwezigheid. Immers, als energietransitie “haalbaar en betaalbaar” moet zijn en “een feest voor de portemonnee” dan moet dat ook uit plannen duidelijk aantoonbaar zijn. Ik zou de provincie vragen, of een situatie als de Wieringermeerpolder ook in Drenthe kan plaatsvinden en zo nee, waarom niet. Verder moet de RES aangevuld worden met een gedegen financieel meerjarenplan.

  1. Reactie op de inhoud van de RES
  1. De bijdrage van de RES-Regio Drenthe is als volgt beschreven:

Als RES-regio Drenthe dragen we met onze eigen ambitie 3,45 TeraWattuur (TWh) bij aan de landelijke opgave van grootschalige hernieuwbare opwekking van elektriciteit op land van 35 TWh. Daarmee vermijden we zo’n 10 procent CO2-emissie; 2,0 Megaton (Mton) CO2-emissie van in totaal 20,2 Mton (35 TWh)”.

De vraag hierbij is: waarom wil Drenthe ca. 10% van de landelijke hernieuwbare opwekking voor haar rekening nemen, terwijl het qua inwonertal slechts 2,5 % bedraagt van Nederlandse bevolking. Dat betekent dat Drenthe voor een viervoudig hogere ambitie kiest dan andere provincies. Dit betekent dat ook een onnodige zware wissel wordt getrokken op de natuur en het landschap en dus ook op de inwoners van Drenthe, die zich dat nog niet realiseren. Ter vergelijking: 3,45 TWh is ongeveer gelijk aan driemaal de energie uit de Wieringermeerpolder!

Deze ambitie wordt niet nader onderbouwd en ik zou graag zien dat dit ter discussie wordt gesteld in de gemeenteraden en de Provinciale Staten.

  1. Burgerparticipatie (par. 2.2, 2.3, 2.5).

Hierboven is al aangegeven, dat de burgers er bekaaid afkomen en dat is in deze paragrafen duidelijk zichtbaar. Bij de Drentse Energietafel zijn er alleen overheden en partners. Bij de ambtelijke werktafel en werkgroepen zijn alleen ambtenaren betrokken en onder de 8 maatschappelijke partners zijn ook de burgers niet betrokken, behoudens landelijke jongerengroeperingen, die niet direct de Drentse inwoners vertegenwoordigen.

Ter illustratie heb ik in de RES een aantal relevante woorden geteld en in onderstaande tabel weergegeven:

Woord Aantal woorden in de tekst
samen 91
beleid 43
visie 38
betrokken 27
participatie 24
afspraken 23
partners 23
financiën 6
burger 2
budget 0

Uit deze tabel blijkt, dat de burger en het inzicht in de kosten er in het hele proces van de RES kennelijk geen relevante onderwerpen zijn geweest.

  1. Inwonersparticipatie bij energieprojecten (par. 3.2.2).

Initiatiefnemers, gemeenten en provincie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor inwonersparticipatie bij energieprojecten. Het vormgeven van een gedegen participatieproces ligt grotendeels bij de initiatiefnemer van dat project. Gemeenten en provincie scheppen de kaders via beleid en zien er proactief op toe dat de initiatiefnemer het participatieproces binnen deze kaders uitvoert. Initiatiefnemers van projecten voor zonne-energie houden zich aan de gedragscode ‘zon-op-land’ en het manifest zonneparken Noord-Nederland. Initiatiefnemers van windprojecten houden zich aan de gedragscode ‘acceptatie en participatie windenergie op land’.

Hieruit blijkt duidelijk, dat de burger pas betrokken raakt bij de uitvoering van de RES als de initiatiefnemer al een project heeft gestart. Niet de gemeente, niet de provincie is leidend hierin, maar de ondernemer of organisatie, die tot doel heeft de bouw van een zonnepark of een windturbine. De ondernemer heeft al een subsidie of vergunning, voldoet aan de RES en heeft dus geen belang meer in tegenstribbelende burgers. Hiermee geeft de overheid de enige en laatste mogelijkheid uit handen om de burger te beschermen. Er zijn weliswaar gedragscodes en de gemeentes en provincies zien er pro-actief op toe, maar de gemeente en provincies hebben ook belang dat de RES wordt uitgevoerd. Hoe willen de gemeenten en provincies dit aanpakken?

  1. Opwekking hernieuwbare elektriciteit (par. 3.3).

Uitgangspunt van de berekeningen in de RES zijn de vollasturen van windturbines van 3000 -3400 en bij zonne-energie zijn de vollasturen 950 per jaar. Dat betekent, dat de windturbines een productiefactor hebben van 35% en de zonnepanelen een productiefactor van 11%. Echter, uit onderzoeken blijkt dat wind-op-land slecht een productiefactor heeft van 21%.

Dat betekent dat de windturbines 79% van de tijd niet (genoeg) produceren en bij zonnepanelen is dat 89% van de tijd. Als het niet waait en de zon niet schijnt moet de elektriciteit worden opgewekt door de mix van kolen, gas en biomassa. Weliswaar is de hernieuwbare energie CO2 vrij, maar de back-up energiemix, is dat niet en heeft nu een CO2 emissie van ca. 450 kg/kWh.

  1. Volgende stap (par. 3.5.7)

Hier wordt gesproken over een integrale effectenanalyse.

Door uit te gaan van deze integrale effectenanalyse in plaats van de reguliere milieu effect rapportage, wordt de burger dus opnieuw effectief buiten spel gezet..

  1. Kenmerken Drenthe (par. 4.)

Volgens de RES is de aanwezige ruimte in Drenthe is vooral in gebruik door de agrarische sector (meer dan 70 procent) en als natuurgebied (meer dan 12 procent). Daar is aan toe te voegen dat landschap veel unieke elementen heeft van de gevolgen van het klimaat tijdens de ijstijd van duizenden jaren geleden. Denk aan de keien van de hunebedden, de Hondsrug, de pingo’s, de beekdalen, etc. Nu dreigt dit mooie landschap in enkele decennia opgeofferd te worden met het oog op het huidige klimaat.

Maar ook de agrarische sector is onderdeel van het Drentse landschap. Dat is weliswaar meer een monocultuur, maar de boeren doen hun best om de flora en fauna in stand te houden. Echter, nu dreigt er een nog slechtere monocultuur te ontstaan namelijk die van panelen en wieken, die niet zeker past bij de habitat van bijvoorbeeld de grutto en de kievit.

  1. Resultaat uitgevoerde onderzoeken (par. 4.5)

Wat betreft de Proeftuin Aardgasvrije Wijken verwijs ik naar mijn “Appel aan de gemeenteraad over Transitievisie Warmte Assen “ op 30 april.

Ten aanzien van het elektriciteitsnetwerk is de vraag of hier ook rekening is gehouden met de elektriciteitsvraag door de elektrische voertuigen in de toekomst. Door de toename van het aantal elektrische voertuigen zal, naast het gasloos maken van woningen, de behoefte aan elektriciteit (fossiel of hernieuwbaar) nog meer toenemen. De RES sterkt zich weliswaar uit in die richting, maar het is wel zaak om dit mee te nemen.

  1. Aandachtpunten en randvoorwaarden (par. 5)

De RES vermeld , dat voor het oplossen van problemen voor het realiseren van onze bijdrage de Rijksoverheid maximaal dient te faciliteren en stimuleren. Daarom wordt aan de Rijksoverheid en de omliggende RES-regio’s aandacht gevraagd voor een aantal aandachtspunten en randvoorwaarden, die uit deze RES 1.0 voortvloeien.

Elders is in de RES vermeld, dat uiteindelijk de initiatiefnemers of vergunninghouders van projecten er moeten voor zorgen, dat de burgers er bij worden betrokken. Nu het afhangt van de Rijksoverheid aan de ene kant en de projecten aan de andere kant ,vraag ik mij af wat de sturende en toezicht rol van de provincie nog is bij het hele traject inclusief de 15 aandachtpunten en randvoorwaarden.

  1. Financiering (par. 6.5)

In deze korte paragraaf wordt vermeld, dat de RES’en een belangrijk onderdeel zijn van het Klimaatakkoord. Met de RES’en zouden de 30 energieregio’s een substantiële bijdrage leveren aan de doelen die zijn gesteld in het Klimaatakkoord. En verder, dat het nieuwe kabinet zo spoedig mogelijk een besluit zal nemen over de financiering van de ondersteuning van het RES-proces, omdat er veel waarde wordt gehecht aan continuering van het huidige proces.

Dat is in de RES een heel kleine paragraaf over een zeer belangrijk onderwerp. Maar het behelst alleen maar nog het geld dat de Provincie voor het RES proces vangt. Het gaat niet over de kosten die de burger moet betalen, zoals de ODE-toeslag en het gasloos maken van de woning.

Ik concludeer daarmee dat een totaal overzicht van de kosten ontbreekt van alle varianten van de energie strategie. En dan met name waar het geld vandaan moet komen.

  1. Samengevat

Ondanks het feit dat de RES een strategie is en er geen bezwaar en beroep op mogelijk is, heb ik toch gemeend een uitgebreide zienswijze te geven.

RES-ellende Drenthe ondemocratische besluitvorming en de juridische status van de RES landschappelijke gevolgen en financiële consequenties

Tjerk Veenstra.

Mijn zienswijze is vooral gericht op de ondemocratische besluitvorming en de juridische status van de RES. Daar waar de burger een bouwvergunning tegen kan houden vanwege het broeden van een ijsvogel, staat de burger buitenspel als het gaat om een energiestrategie voor de komende 30 jaar met enorme landschappelijke gevolgen en gigantische financiële consequenties. De belangen van de burger zijn niet voldoende meegenomen, dit in tegenstelling tot partners met zakelijke, bestuurlijke en subsidie belangen. Ik hoop dat mijn zienswijze op een serieuze behandeling kan rekenen

Een kopie van deze brief is verzonden aan de Provinciale Staten van Drenthe

Hoogachtend,

Tjerk Veenstra

Deze brief wordt mede ondersteund door het team Duurzaam Kloostervee.

***