Door Ad Huijser.

Dit is het vervolg op ‘De Klimaatillusie (deel 1)’. Zie hier.

Waterplaneet

Het dempende effect komt doordat we in wezen op een waterplaneet leven, waar oceaanstromen een veel groter effect hebben op ons klimaat dan de atmosfeer via bijvoorbeeld de wind [54]. De wind heeft veel meer effect op het weer, wat we kunnen zien als de kortetermijn-expressie van het klimaat. Uiteindelijk gaat het in het klimaat om het evenwicht in het transport van energie, naar en van de aarde. Het directe effect van broeikasgassen grijpt in op het verticale energietransport.

Dat is op zich al een tamelijk complex proces waarin straling, verdamping van water aan het oppervlak en convectie een delicate balans moeten vinden. Maar de horizontale warmtestromen zijn in die balans minstens zo actief en bepalend [55]. De energie die is opgeslagen in de atmosfeer, is niet groter dan de hoeveelheid energie die is opgeslagen in slechts de bovenste 2,5 meter water van onze oceanen. De overdaad aan zonnewarmte ter hoogte van de evenaar wordt niet zozeer ter plekke via de atmosfeer weer uitgestraald, maar door oceaanstromen richting de polen afgevoerd waar er gemiddeld juist veel minder zonne-energie binnenkomt dan er aan energie naar de ruimte wordt afgevoerd.

Dat maakt onze planeet nu juist leefbaar. Zoals door de bekende (warme) Golfstroom in de Atlantische Oceaan die de temperatuur op onze breedtegraad aangenaam houdt. Zonder die golfstroom was het hier een stuk kouder. Kleine variaties in dat soort stromen hebben grote temperatuurgevolgen [56]. Eind 1922, dus honderd jaar geleden, was het water rond Spitsbergen een tijdje zo warm, door een kennelijk iets verschoven Golfstroom, dat die winter zelfs de zee aan de noordzijde van deze eilandengroep niet meer bevroor [57]. Dat hebben we de laatste decennia nog niet eens meegemaakt. Zo erg uitzonderlijk is de huidige opwarming van het Noordpoolgebied nu dus ook weer niet.

De wereldwijde invloed van variaties in de oceaanstromen in de Grote Oceaan, zoals we die kennen als de warme El Niño- en de koude La Niña-periodes, de zogenoemde EN Southern Oscillations (ENSO) zien we zelfs wereldwijd terug in het weer- en klimaatbeeld; met temperatuurvariaties van een graad of meer, en over onregelmatige periodes van twee tot tien jaar [58, 59]. De voorbeelden hier zijn slechts een paar van de grote, vaak naar de betreffende oceaan vernoemde oscillaties/variaties, maar verandering van zeestromen zien we ook op kleinere schaal. We constateren ze slechts, maar we kunnen ze nog altijd niet voorspellen. Laat staan dat we hun gedrag kunnen modelleren met enige voorspellende waarde. Extra complicerend is dit: andere zeestromen brengen andere windrichtingen.

Minder kans op een Elfstedentocht wordt vaak te makkelijk gekoppeld aan de opwarming, maar de afname van het aantal dagen in de winter met de benodigde noordoostenwind, is waarschijnlijk de echte oorzaak [60]. In klimaatdiscussies zijn er vele van dat soort kip-ei problemen, die, met de AGW-hypothese van fossiele CO2 als universele oorzaak, altijd eenzijdig als temperatuurprobleem worden belicht. Andere invloeden op de natuur zijn er sinds de AGW-hypothese kennelijk niet meer. Zelfs niet bij gewone meteorologische verschijnselen.

Sterk broeikasgas

Hoe dan ook is de rol van water in het regelmechanisme van ons klimaat niet te onderschatten. Niet alleen is waterdamp veruit het sterkste broeikasgas, maar ook eentje met dagelijks grote variaties in lokale concentraties [61, 62]. Zonder al dat water en de bijbehorende waterdamp zou deze planeet onbewoonbaar zijn: koud en met grote temperatuurfluctuaties. De zogenoemde watercyclus, het verdampen van water aan het oppervlak, de vorming van wolken en het weer uitregenen daarvan (vaak elders), is dan ook het essentiële proces in het in toom houden van de temperatuur. Wordt het in de tropen te warm door de brandende zon hoog aan de hemel, dan verdampt er daardoor ook zo veel water dat het er tegen het einde van de dag steevast gaat regenen en het weer afkoelt.

Niet ver van de evenaar, boven de Sahara, wordt het echter bloedheet omdat daar, bij gebrek aan water, nauwelijks afkoeling door verdamping kan plaatsvinden. Nachten in de woestijn zijn daarom ook koud; het natuurlijke broeikaseffect door waterdamp is er maar klein, wolken om de uitstraling te verminderen, zijn er vaak niet, en dat beetje extra CO2 helpt dan niet echt.

In bossen is het juist overdag weer heel koel. Niet zozeer omdat daar minder zon binnendringt, maar door de verdamping van water via het bladerdek. Het kappen van bossen heeft niet alleen het effect dat ze geen CO2 meer op slaan; het daarmee wegnemen van hun koelend effect binnen het klimaatsysteem is misschien nog wel belangrijker.

De enorme verstedelijking door de sterke toename van de wereldbevolking (in stedelijke gebieden tot wel twintig maal) [63] draagt dan ook behoorlijk bij aan de opwarming. Voornamelijk doordat grote steden Urban Heat Islands (UHI’s) zijn geworden [64]. Lokaal kan daar de temperatuur zo maar vijf graden, tot zelfs vijftien voor steden als New York en Tokyo, hoger zijn dan op het platteland. Maar besef, vóór de bebouwing droegen deze toen nog natuurlijk begroeide groene vlaktes juist bij aan de afkoeling. Verstedelijking werkt dan ook dubbel qua opwarming. Het idee van het kappen van bossen voor het ‘klimaatneutraal’ verstoken van biomassa is daarom een van de dommere schijnoplossingen voor het klimaatprobleem. Bovendien een, die in Europa zwaar gesubsidieerd wordt en ook niet meetelt in onze CO2-uitstoot.

Onbegrijpelijk, als je ook nog weet dat het verstoken van hout zo’n drie maal meer CO2-uitstoot per opgewekte kWh aan elektriciteit produceert dan aardgas; en trouwens ook nog het nodige fijnstof. Wel een beetje cynisch dat dit fijnstof, misschien weer bijdraagt aan extra wolken die koelend werken. Maar hoe dan ook: het argument voor het kappen van bossen voor biomassacentrales als een klimaatneutrale, groene cyclus, is net zo’n grote illusie als het idee dat klimaatmodellen een nauwkeurige en voorspellende waarde hebben.

Poolgebieden

Niet alleen boven de Sahara is weinig waterdamp, ook boven de Noord- en Zuidpool; omdat het er zo koud is. Koude lucht kan immers bij lange na niet zoveel waterdamp opnemen als warme lucht. De poolkappen zijn dus bij uitstek de plaatsen waar de effecten van CO2 het sterkst zichtbaar moeten zijn. Er is immers geen waterdamp om het broeikaseffect van CO2 te maskeren zoals het dat in de warmere gebieden in hoge mate doet. En inderdaad, boven de noordelijke poolcirkel warmt het harder op, wel zo’n factor twee meer dan gemiddeld [3, 24]. Toch smelt het daar allemaal niet zo hard als het IPCC ons begin deze eeuw wilde doen geloven.

De voorspelling van Al Gore uit het begin van deze eeuw: “De Noordpool is absoluut ijsvrij in 2015”, is inmiddels wel vergeten. Zeker nadat al heel vroeg in het najaar van de winter van 2021-2022 een groot konvooi van vrachtschepen veel vroeger dan normaal vastvroor in de noordelijke wateren boven Rusland.

Ook de bordjes bij de gletsjers in Glacier National Park in de Verenigde Staten zijn weggehaald. Daarop stonden tot voor kort teksten die bezoekers erop moesten wijzen dat ze, door de antropogene opwarming, ongeveer de laatsten waren die al dat moois konden aanschouwen. De voorspellingen van de klimaatmodellen dat ze inmiddels weggesmolten zouden zijn, klopten toch iets minder goed [65].

Tja, een factor drie te hoge opwarming voorspellen, zet iedereen al gauw op het verkeerde been. Toch wil men in het dagelijkse weerbericht op het NOS Journaal nog wel eens verwijzen naar Spitsbergen als voorbeeld van de opwarming van de aarde en vooral de poolstreken, kennelijk zonder enig historisch besef over hoe warm het daar honderd jaar geleden ook al eens was [57].

Er wordt vaak gesproken over de smeltende poolkappen, vooral in verband met zeespiegelstijging. Maar er wordt niet bij verteld dat het dan uitsluitend over het Noordpoolgebied, en vooral Groenland gaat. Antarctica in het zuiden warmt helemaal niet op; het koelt al decennialang zelfs een heel klein beetje af [3]. De winter van 2021 (onze zomer), was daar zelfs de koudste ooit gemeten [66], behalve dan op het Antarctische schiereiland en de kust van West-Antarctica, waar het wel wat opwarmt, maar dat is hoogstwaarschijnlijk mede een gevolg van lokaal, diepzeevulkanisme [67].

Dit is een effect dat wel op veel meer plaatsen op de zeebodem een rol in de lokale opwarming moet spelen, zonder dat we dat tot nu toe goed weten. Recente studies schatten het aantal vulkanen op de zeebodem op wel 1 miljoen, waarvan zo’n 75.000 hoger dan 1 km. Uitbarstingen zien we zelden omdat ze onder water plaatsvinden, maar het effect op ons klimaat van de zo afgegeven hitte, moet zeker mondiaal gezien, niet verwaarloosbaar zijn.

En als we dan al iets over temperaturen in het Zuidpoolgebied horen via de media, zijn het steevast de temperaturen uit het iets warmere gebied. Zonder uitleg passen die lokaal hogere temperaturen natuurlijk prima bij het verhaal over de mondiale opwarming. De afkoeling op de grote bulk van Antarctica echter niet. Dat soort informatie wordt stelselmatig verzwegen want klimaatalarmisten kunnen dat niet uitleggen. Het laat tevens zien hoe weinig we nog echt van het klimaat begrijpen.

Halfronden

De opwarming op het zuidelijk halfrond is sowieso kleiner dan de opwarming op het noordelijk halfrond [3]. Eigenlijk wel raar, want door de excentriciteit van de baan van de aarde rond de zon, krijgen ze daar in hun zomer zo’n zes procent meer aan zonne-instraling dan wij in onze zomer.

Aan de andere kant is het ook weer niet zo verwonderlijk omdat de grote landmassa’s nu eenmaal boven de evenaar liggen. De zuidelijke helft is voor het merendeel oceaan. Doordat de waterdampcyclus boven land een minder koelend effect lijkt te hebben dan boven zee, worden de gemiddelde temperaturen op het noordelijk halfrond makkelijk wat hoger dan op de zuidelijke helft. Denk maar even aan het voorbeeld van de Sahara, en er zijn natuurlijk veel meer tamelijk droge gebieden op de diverse continenten.

Bovendien wonen op het noordelijk halfrond veruit de meeste mensen. Vaak ook nog samengepakt in conglomeraten van dichtbevolkte gebieden in zowel de Verenigde Staten, West-Europa als Azië. Met als gevolg het eerdergenoemde UHI-effect door de bijbehorende, snelgroeiende verstedelijking, hetgeen het klimaat ongetwijfeld in opwarmende zin
beïnvloedt.

Of de opwarming alleen door de CO2-toename komt, is daarom op z’n minst twijfelachtig. De CO2-concentratie is op het zuidelijk halfrond namelijk niet wezenlijk anders dan op onze helft, eerder zelfs iets hoger. Maar de opwarming en opwarmingssnelheid zijn er aanzienlijk kleiner. Nu niet bepaald het perfecte bewijs dat het allemaal komt door de CO2 van onze fossiele uitstoot.

En op dat alles baseren politici als Frans Timmermans het overheidsbeleid dat ons honderden miljarden euro’s gaat kosten; hoogstwaarschijnlijk zonder enig nut of opbrengst. Uiteraard met de bij politici behorende absolute zekerheid dat opwarming enkel aan CO2 ligt.

Maar niet alleen politici storten zich op het klimaat, ook allerlei niet-klimaatwetenschappers. Het is immers inmiddels makkelijk scoren met klimaatverandering als thema, al was het alleen maar voor de financiering van het eigen onderzoek. Je kunt het zo gek niet bedenken, of klimaatopwarming blijkt er een enorme invloed op te hebben. Tot een afname van het liefdesleven van albatrossen toe [91]. Die studie heb ik niet verzonnen, het is een serieus onderzoek van ornithologen.

Het gaat bij dat soort gevolgstudies natuurlijk niet over de klimaatverandering als fysisch fenomeen, maar over de gevolgen van de voorspelde temperatuurstijging op lange termijn. Berekende temperatuurstijgingen nemen zij gewoon aan als een vaststaand gegeven voor het toekomstige klimaat. En wat blijkt? Al te vaak wordt er uitgegaan van het IPCC RCP8.5 scenario, wat mij betreft: het horror-scenario.

Scenario’s

Tot nu toe heb ik het steeds over de verdubbeling van CO2 gehad, maar dat is slechts een maat voor de ECS, de klimaatgevoeligheid. De voorspelling van de echte temperatuur in het magische jaar 2100, hangt natuurlijk af van de hoeveelheid CO2 die er de komende eeuw daadwerkelijk in de atmosfeer terecht zal komen. Daar zijn door het IPCC de zogenoemde RCP’s (Representative Concentration Pathways) voor ontwikkeld; scenario’s hoe zich de CO2-concentratie in de tijd gaat ontwikkelen [68]. Dat hangt natuurlijk af van de hoeveelheid fossiele brandstoffen die we gaan verstoken, maar ook van de opname-capaciteit van al die excessieve CO2 in onze atmosfeer en de rest van de natuur. De RCP’s hebben allemaal een nummer dat de forcing aangeeft in 2100 (in W/m2), als maat voor de hoeveelheid broeikasgassen. Het IPCC hanteert daarbij ongeveer 3,7 W/m2 voor de forcing voor een verdubbeling van CO2 [49].

In de vier opgestelde scenario’s (RCP2.6, 4.5, 6.0 en 8.5) zitten naast CO2 uiteraard ook de effecten van andere broeikasgassen. De bijbehorende concentraties in het jaar 2100 van respectievelijk 450, 650, 950 en 1400 ppm [68], zijn dan ook de ‘CO2-equivalente’ waardes. In de scenario’s is daar ongeveer tachtig procent echte CO2 van; methaan en onder andere gechloreerde koolwaterstofverbindingen vormen de rest. Dit moeten we vergelijken met de pre-industriële (equivalente) CO2-concentratie rond 1850 van 280 ppm. Volgens de bijbehorende, eerder toegelichte ‘pure’ ECS van 0,8 graden, levert dat met gebruik van de logaritmische afhankelijkheid van de concentratie [45] een opwarming in 2100 op van 0,55 graden voor RCP2.6, 1,0 graden voor RCP4.5, 1,4 graden voor RCP6.0 en 1,85 graden voor RCP8.5. (Kijken we naar de opwarming sinds eind jaren zeventig, dan mag je daar corrigerend zelfs nog 0,2 graden van aftrekken). Daarmee blijft alleen het RCP8.5 scenario nog net iets boven de, in politieke discussies vaak gehanteerde limiet van 1,5 graden opwarming. Dat is verre van schrikbarend, laat staan alarmerend.

Business as usual?

Maar het IPCC hanteert een ECS van drie graden. Dus moet je de bovenstaande waardes voor de opwarming nog eens met een factor 3/0,8 = 3,75 vermenigvuldigen. En dan ziet het plaatje er natuurlijk heel wat bedreigender uit. Voor RCP4.5, het meest gebruikte scenario, overeenkomend met een verdubbeling van de pre-industriële CO2-concentratie, levert het 3,7 graden stijging. Maar voor RCP8.5, levert het een, zelfs historisch gezien, onrealistisch hoge temperatuurstijging op van zeven graden ten opzichte van 1850.

En juist dit extreme scenario heeft van het IPCC het predicaat business as usual gekregen. Waarschijnlijk om iedereen duidelijk te maken dat als we niets doen, we bijna letterlijk gekookt worden. Vriend en vijand zijn het er over eens dat RCP8.5 nooit uit gaat komen; zoveel fossiele brandstoffen als bij dat scenario horen, kunnen we niet eens verstoken.

Ook het IPCC zelf bestempelt dit scenario sinds kort als unlikely. Toch blijft het maar gebruikt worden in allerlei gevolgstudies, want hoe meer ellende je kunt voorspellen, des te meer aandacht je onderzoek krijgt. Iedereen leest de krantenkop maar niemand de onderliggende aannames. Media zijn dol op dit soort headlines.

Het KNMI deed in 2021 [69] vrolijk mee aan deze waanzin met de voorspelling van 1,2 meter zeespiegelstijging in 2100. Bij alle kranten stond het op de voorpagina en het NOS Journaal opende ermee. Kennelijk was er niemand die ook de aannames had gelezen (of begrepen), want dan had men er vast veel minder aandacht aan besteed. Ook niemand op de redactie die zich afvraagt: hoe realistisch is dit scenario nu eigenlijk?

CO2-huishouding

Dat brengt ons op het verhaal van de CO2-huishouding, want ook daar worden door politici allerlei illusies gewekt die weinig realisme vertonen. Dat onze fossiele uitstoot verantwoordelijk is voor de toename van CO2 in de atmosfeer, staat wat mij betreft buiten kijf. Er zijn af en toe nog wel eens studies die stellen dat een groot deel daarvan juist een gevolg is van de opwarming en niet zozeer andersom, zoals de AGW-hypothese van het IPCC en de klimaatalarmisten beweren. Maar dat verandert niets aan de situatie dat er nu veel meer CO2 in de atmosfeer zit dan vroeger. Dus we laten ons vanaf hier leiden door de data van de internationale monitor, het Global Carbon Project, een organisatie die jaarlijks precies bijhoudt wat er geproduceerd wordt, waar dat zoal blijft en dan een jaarlijkse balans publiceert [70].

Hoeveel CO2 brengen wij jaarlijks in de atmosfeer? Dat weten we al zo’n zestig jaar vrij precies [70]. Rond 2020 voegden we jaarlijks zo’n 34 GtCO2 toe. Inmiddels, na de dip door de Covid-pandemie, alweer zo’n 36 GtCO2 (Gt staat voor Gigaton, in kilo’s een 1 met 12 nullen). Naast die 34 GtCO2 voegden we ook jaarlijks (!) effectief nog 6 GtCO2 extra toe door de veranderingen die wij aan de aarde toebrengen: boskap, steden-/wegenaanleg, ontginning voor landbouw etc. Dat is een schatting en zou ook twee maal zo veel kunnen zijn. Totaal voegen we dus iets als 40 GtCO2 per jaar toe. Met een groeiende fossiele uitstoot, maar een afnemende bijdrage door veranderingen, is dat totale niveau gedurende het afgelopen decennium min of meer constant [70]. In de atmosfeer verdeeld, is die hoeveelheid equivalent aan zo’n vijf ppm per jaar [70], ofwel iets meer dan 1 procent van de 420 ppm die er tegenwoordig al zit.

In Gigatonnen lijkt dat allemaal heel veel CO2, maar in de natuurlijke processen, zoals opname in het bladgroen in het voorjaar en het afsterven/rotten van gewassen in het najaar, wordt jaarlijks bijna 800 GtCO2 door de natuur aan CO2 heen en weer gepompt tussen de betrokken reservoirs, waaronder de oceaan die als buffer optreedt. Het aandeel dat wij er jaarlijks aan toevoegen is dus maar vijf procent van de natuurlijke CO2-stromen. Je moet dan wel heel zeker zijn dat de natuurlijke processen zo constant zijn dat je het verschil, en alle daaraan gerelateerde effecten, zonder meer kunt toeschrijven aan de mens.

Hoe dan ook, volgens de metingen groeit de CO2-concentratie in de atmosfeer met slechts 2,5 ppm per jaar [46]. Dat houdt dus in dat van de 40 GtCO2 per jaar aan uitstoot, de aarde nu iets meer dan de helft, zo’n 21 GtCO2, gelukkig weer opneemt in de oceanen (40 procent) en de biosfeer (60 procent). Dat laatste uit zich vooral in de al jaren toenemende mondiale vergroening; een positief gevolg van de toename van de CO2 en de iets hogere temperatuur [71].

Geen gifgas

CO2 is namelijk geen gifgas, zoals het vaak in de media wordt neergezet, maar een noodzakelijke bouwsteen voor het leven op aarde. De laatste vijftig miljoen jaar nam de CO2-concentratie in onze atmosfeer gestaag af doordat de aarde en daarmee de oceanen, gemiddeld steeds kouder werden.

Kouder water neemt nu eenmaal meer CO2 op. Dat leidde tot het pre-industriële niveau van 280 ppm waar iedereen steeds aan refereert. Maar besef wel, het had niet veel lager moeten worden, want zo rond de 150 ppm houdt het aardse leven echt op. Beneden dat niveau groeien er simpelweg geen planten meer en dat is nu eenmaal de basis van iedere biologische cyclus. Tuinders weten al lang dat meer CO2 tot hogere productie leidt en brengen dan ook extra CO2 in hun kassen [72].

Of we dat effect ook voornamelijk zien in de gestaag stijgende opbrengsten van de wereldwijde landbouwproductie [73], is misschien een vorm van wishful thinking. Niet alle planttypes reageren even positief op meer CO2, en bovendien dragen betere landbouwtechnieken, kunstmest en gewasveredeling ongetwijfeld ook sterk bij aan de verbeterde opbrengsten. Toch is de vergroening in z’n algemeenheid goed nieuws. Door de temperatuurstijging wordt het groeiseizoen op hogere breedtegraden ook nog eens langer. En dat helpt vooral ontwikkelingslanden waar voldoende voedsel nog altijd de hoogste prioriteit is.

China en India wrijven zich ongetwijfeld in de handen omdat het daardoor iets makkelijker wordt om al die miljarden monden te voeden. Het is vast niet de primaire reden waarom deze landen niet geneigd zijn hun CO2-emissies te beperken, maar je moet aannemen dat ze goed beseffen wat die extra CO2 doet [74].

Klimaatalarmisten in het westen die roepen dat we terug moeten naar pre-industriële CO2-concentraties (en volgens hun AGW-hypothese bijbehorende lagere temperaturen), begrijpen kennelijk niet wat voor ellende ze daarmee qua voedselvoorziening zullen aanrichten. Het gaat dan namelijk niet om zomaar een procentje verlaging van de opbrengst, maar over tientallen procenten tot zelfs wel een factor twee voor bepaalde gewassen.

Hier hebben we geen probleem; wij hebben de luxe van overproductie, maar wel elders waar ze nog altijd voedseltekorten kennen. Toch even een voorbeeld uit de westerse wereld in lijn met het eerder aangehaalde CIA-rapport [10]: studies laten zien dat de graanoogst in Canada ongeveer zal halveren bij 1 graad lagere temperaturen en zal decimeren bij twee graden minder, vooral omdat het groeiseizoen veel korter wordt [75].

Wind en zon

Van de eerdergenoemde 34 GtCO2 per jaar komt bijna dertig procent uit China, vijftien procent uit de Verenigde Staten en maar acht procent uit de EU [70]. Waar de uitstoot in de EU en de Verenigde Staten langzaam iets afneemt, groeit de uitstoot in landen als China en India veel harder dan wij in de westerse wereld ooit kunnen bezuinigen. Een deel van de westerse afname in CO2-emissies is echter schijn en slechts een gevolg van het verplaatsen van onze industrie naar het Verre Oosten. Voor iedere kolencentrale die wij sluiten, bouwen ze er daar zo maar tientallen bij [76]. Daar is immers de grootste groei, niet alleen in bevolking maar ook in economie. En er gaan de komende jaren nog veel hard groeiende landen in Azië en Afrika bijkomen.

Steenkool is simpelweg de goedkoopste bron van energie en kolencentrales zijn de eenvoudigste, betrouwbaarste en continu leverende energiecentrales die je voor de laagste kosten kunt laten draaien. Welk ontwikkelingsland zou nu massaal voor dure wind- en zonne-energie kiezen, waarvan de leverbetrouwbaarheid slecht is? Dat ga je alleen maar doen als je eerst een stabiele energieproductie hebt geïnstalleerd. Daarna kun je daar best wat windmolens of zonneparken aan toevoegen, maar daar begin je niet mee: te duur en onbetrouwbaar.

Wij moeten dat soort technologieën ook nog altijd flink subsidiëren. En zonder back-up door de bestaande, gasgestookte centrales zouden we regelmatig in het donker zitten omdat er te weinig zon en/of wind is. Ze leveren daardoor gemiddeld in de praktijk ook veel minder dan de geïnstalleerde capaciteit indiceert; optimistisch beschouwd, hooguit toch maar in de orde van twintig procent voor zonnepanelen en zo’n vijftig procent voor windmolens. Deze zogenoemde renewables zijn dus ook helemaal niet zo effectief. Van windmolens kunnen we ons zelfs afvragen of ze ooit een bijdrage gaan leveren, want de economische terugverdientijd is aanzienlijk langer dan de levensduur [77].

Weer zo’n illusie die ons verkocht wordt als ultieme oplossing. Dit alles wordt betaald door subsidies in investeringen / lasten in de benodigde infrastructuur voor de aansluiting op het bestaande net en garanties / garantieprijzen voor de afname van de opgewekte energie. Op uw elektra-rekening kunt u dat soort significante subsidies als opcenten makkelijk terugvinden. Voor niets gaat de zon op, maar er massaal elektriciteit mee maken, kost nog altijd heel veel geld.

Wil je CO2 reduceren, dan moet je eerst het nutteloze energiegebruik terugdringen en dat begint onder andere met het thermisch veel beter isoleren van alle huizen en gebouwen. Dit is veruit de goedkoopste oplossing, waar iedere burger baat bij heeft, en niet alleen de aandeelhouders van de Vattenfalls van deze wereld.

Klimaatvluchtelingen

In Azië en Afrika zijn ze niet gek. Ze laten dat ook herhaaldelijk blijken in hun keuzes, die de politiek-correcte westerse naties soms niet meer zien zitten. Kennelijk bekijken deze landen de klimaatverandering vanuit een ander perspectief dan wij: waarschijnlijk als kans, en niet als bedreiging. Het zal ons niet lukken ze van de gekozen weg af te krijgen, tenzij wij ze heel veel betalen [78, 79]. Bewoners in die landen willen immers ook snel groeien naar ons welvaartsniveau, zie het aantal economische vluchtelingen uit vooral Afrika. Je kunt ze geen ongelijk geven. Volgens de Verenigde Naties zijn dat echter klimaatvluchtelingen; het is maar in welk verhaal je gelooft.

Je kunt met de eerder genoemde getallen een simpel sommetje maken op grond van de te verwachten mondiale bevolkingsgroei [80]: tot tien miljard aardbewoners rond 2060, en daarna aflopend naar negen miljard in 2100. Er zal naast groei in vooral India en Afrika, ook een toename in welvaart in die landen zijn, wat zich vertaalt in een toename van de CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking.

Op dit moment is het mondiale gemiddelde 4,7 tCO2 per hoofd van de wereldbevolking, en door welvaartsverbetering in de ontwikkelingslanden zal dat oplopen tot iets als 6 tCO2 [70]. Dat is de huidige uitstoot van de gemiddelde Europeaan; een prima levensstandaard. Waarschijnlijk wordt de zo berekende totale emissie van 55 GtCO2 per jaar, wat equivalent is aan iets meer dan een groei van zeven ppm/jaar tussen 2050 en 2100, wel iets minder door een andere mix van brandstoffen (meer gas), een groeiend aandeel kernenergie en ook relatief wat meer zonne- en windenergie. Maar deze som laat al zien dat de jaarlijkse emissies zeer waarschijnlijk nog met vijftig procent zullen stijgen, ongeacht wat wij in Europa doen. Als Europa tegen die tijd net zero is, dus nagenoeg fossielvrij en ongetwijfeld ook een stuk minder welvarend, zal het in de mondiale emissie hooguit vijf procent (!) op jaarbasis schelen. Mondiaal gezien totaal niet relevant.

Het is kortom weer zo’n klimaatillusie dat wij de wereld gaan redden met windmolens en zonne-panelen. We schieten onszelf economisch gezien hooguit in de voet met dat soort onbetrouwbare energiebronnen. Zonder betrouwbare elektriciteitslevering kan een 24-uurseconomie als de onze niet functioneren. Het lijkt dan ook zeer onwaarschijnlijk dat er ook maar één gasgestookte centrale gesloten gaat worden, ondanks al die wind- en zonneparken. Want het idee dat batterijtechnologie ons gaat redden op de dagen dat er niet voldoende zon of wind is, leeft alleen in de oofden van mensen die geen notie hebben van hoe batterijen werken of gemaakt worden, en wat dat kost. Nog afgezien van het enorme milieuprobleem dat we ermee zullen genereren. Voor niets gaat de zon op, maar er elektriciteit mee maken, kost nog altijd heel veel geld.

Rampscenario

Maar onwetendheid helpt natuurlijk wél bij het bouwen van luchtkastelen. Zelfs vaak nog met ingebouwd rampscenario. Helaas, de brave burger betaalt uiteindelijk altijd het gelag. Maar afgezien daarvan: moeten we ons grote zorgen maken over die enorme, nog te verwachten, mondiale CO2-uitstoot bij dit realistische business as usual scenario (dat groeit naar een uitstoot van 55 GtCO2 per jaar)?

Het IPCC schreeuwt natuurlijk moord en brand. Maar als we hun ‘3 x opwarming’ niet gebruiken en ons beperken tot normale waardes voor de klimaatgevoeligheid, dan valt het allemaal nogal mee. Als we het verstoken van fossiele brandstoffen kunnen vermijden, bijvoorbeeld via de inzet van kernenergie (eigenlijk de enige bewezen optie), moeten we dit om diverse redenen, zeker niet nalaten. Maar hoe dan ook, het gaat allemaal niet de ramp worden zoals het IPCC en in hun kielzog vele doemdenkers, voorspellen.

Uit de geschatte 55 GtCO2 uitstoot per jaar in de periode 2050-2100, berekenen we dat de CO2-concentratie in de atmosfeer maximaal ongeveer 650 ppm kan worden [81, 81b]. Deze betrekkelijk lage waarde heeft te maken met het CO2-opnemend vermogen van de aarde. Op dit moment wordt, zoals hierboven geschetst, iets meer dan vijftig procent van de jaarlijkse emissies ook weer opgenomen door de oceanen en de biosfeer [70]. Maar naarmate de concentratie groeit wordt er relatief steeds meer weggevangen. Het extreme RCP8.5 scenario gaan we, alleen daarom al, nooit halen. Daarvoor zouden we bijna 150 GtCO2 moeten uitstoten in 2100. Dat is echt ondenkbaar veel!

Bern-model

Hoe komt het IPCC nu aan scenario’s als RCP8.5? Het IPCC gebruikt geen fundamenteel andere emissie-schattingen dan hierboven maar wel een heel ander model voor hoe lang extra CO2 in de atmosfeer blijft hangen. Het IPCC beroept zich daar op het zogenoemde Bern-model [82], een theoretisch verhaal over alle aardse processen die betrokken zijn bij natuurlijke CO2-opslag. Dat zijn er vele, allemaal met een eigen karakteristieke tijd waarin het betreffende proces de opslag bewerkstelligt. Het merkwaardige aan het hele model is dat de CO2-opslag op korte termijn heel anders reageert dan op lange termijn. Dat is uiterst vreemd gedrag en erg ‘onfysisch’ omdat al de verschillende procestijden uiteindelijk toch maar één enkele karakteristieke verblijfstijd kunnen opleveren [81].

Immers, welk CO2-molecuul in de atmosfeer ook, ze zijn allemaal in principe identiek en niet te onderscheiden. Van geen enkel CO2-molecuul in de atmosfeer weten we dus waar het ooit vandaan is gekomen, noch hoe lang het al in de atmosfeer zit. Voor CO2-moleculen bestaat er dus geen korte of lange termijn, zelfs geen natuurlijke of menselijke afkomst. Als ze toevallig de oceaan in duiken of ingevangen worden in een blad van plant of boom, zijn ze weg. De kans daarop is, op basis van basale natuurkunde, evenredig met de overdaad, de (partiële) overdruk aan CO2 ten opzichte van de evenwichtsconcentratie [81]. Deze laatste zal iets als de pre-industriële concentratie van 280 ppm moeten zijn. Op basis van de emissiegegevens kunnen e met dit eenvoudige model, op 1 ppm nauwkeurig het verloop van de, tussen 1960 en 2020 nauwkeurig gemeten, CO2-concentratie in de atmosfeer berekenen [81, 83, 84]. Daar komt een karakteristieke verblijftijd van zo’n vijftig jaar uit, en niet wat het IPCC ons probeert wijs te maken: dat vooral de antropogene CO2 wel honderden jaren blijft hangen. Ook dat soort getallen blijven maar rondzingen in de media en worden klakkeloos geaccepteerd. Dergelijke, onwezenlijk lange verblijftijden leiden weer tot hele hoge concentratie-scenario’s zoals RCP8.5.

In dit kader nog een laatste opmerking over de (recente) ophef over onderrapportage ten aanzien van de uitstootgegevens van diverse landen. Dat is natuurlijk niet acceptabel, maar paradoxaal genoeg is dit eigenlijk heel goed nieuws. Het betekent dat de gemiddelde verblijftijd van een overdaad aan CO2 in de atmosfeer nog aanzienlijk korter moet zijn dan vijftig jaar. Immers, er wordt kennelijk meer uitgestoten. De aanwas van CO2 in de atmosfeer is echter een gemeten waarde en geen schatting. Dat houdt in dat de opnamesnelheid van CO2 door de aarde groter moet zijn dan de eerder berekende waarde. Overigens is vijftig jaar ook al een bovengrens omdat een eventuele bijdrage van natuurlijke bronnen effectief ook een onderrapportage zou betekenen.

Bij twintig procent onderrapportage moet de verblijftijd iets als veertig jaar zijn en zakt de eerder berekende 650 ppm zelfs naar bijna 560 ppm. Dat betekent dat de CO2-concentratie, zelfs bij dit business as usual scenario, niet hoger gaat komen dan het dubbele van de pre-industriële waarde van 280 ppm.

Angstbeeld

Hoe dan ook maakt deze hele analyse van de CO2-scenario’s duidelijk hoe het angstbeeld van de aanstaande klimaatramp op alle mogelijke manieren ondersteund moet worden door sterk overdreven aannames. Niet alleen met klimaatmodellen die veel te warm lopen, maar ook met onrealistische CO2-scenario’s, waar je met simpele berekeningen zo doorheen prikt. Aperte onzin of niet, het maakt het IPCC kennelijk niet uit zolang het verhaal maar schrik aanjaagt. Uitleggen en verantwoording afleggen, is dan niet meer nodig. Dat een instituut als het KNMI, dat echt beter zou moeten weten, het RCP8.5 scenario nog altijd gebruikt om ons met 1,2 meter zeespiegelstijging schrik aan te jagen, is nog veel bedroevender.

De overdrijving met het RCP8.5 scenario geldt ook voor vele van de al genoemde gevolgstudies. Er zijn ook wel serieuze, goed gebalanceerde studies en opwarming heeft echt ook wel negatieve effecten. Maar deze studies halen meestal niet het nieuws. Wil je de media bereiken, dan geldt bijna altijd: als het maar bijdraagt aan het verhaal van een onleefbare toekomst. Of het nu het bleken van koraalriffen betreft (wat al eeuwen gebeurt en slechts tijdelijk is [85, 86]), het afkalven van brokken ijs van de poolkappen (wat ook al eeuwen plaatsvindt), het uitsterven van de ijsberen (terwijl de populatie al jaren groeit omdat we ze al een tijdje niet meer massaal afschieten), de hongersnoden in de Sahel (door een explosieve bevolkingsaanwas met te veel mensen op een altijd al heel schraal stuk land), de heftige regenval in Limburg (toevallige weersomstandigheid [87]) of de toename in het aantal tornado’s (aantallen nemen juist af [88], maar de schade neemt toe).

Het wordt allemaal en continu in de media toegeschreven aan een (overtrokken inschatting van) de invloed van de mens op het klimaat. Waar vroeger een tornado meestal over een onbewoond stuk land uitraasde, verwoest die nu geheid een heel dorp, met alle ellende die daar bij hoort.

Exact hetzelfde geldt voor bosbranden [89] en overstromingen; die zijn overal ter wereld sterk verminderd in aantal sinds 1900, maar veroorzaken veel grotere schade doordat ze veel vaker bewoonde gebieden treffen dan vroeger. Door de groeiende urbanisatie ook vaak met een overdaad aan getroffenen en navenante schade.

Wereldwijde media-aandacht verzekerd! En uiteraard brandstof voor het bekende verhaal over door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Iets de schuld kunnen geven, werkt voor het brede publiek kennelijk geruststellend en voor de media verkoopt zo’n kop altijd! Overigens, veel van de zaken die er onder de kop klimaat worden gemeld, horen onder de kop milieu te staan. Daarin maken mensen op aarde wél de dienst uit en zelden in positieve zin.

Allesbepalend?

Een allesbepalende invloed van de mens op het klimaat? Nee, die is niet zo groot. De huidige opwarming is maar ten dele te verklaren door puur menselijke invloeden. Naar schatting hooguit iets als een derde van de huidige opwarming, waarbij natuurlijke effecten de rest doen. Het antropogene deel zal tegen het einde van de eeuw hoe dan ook stoppen als we als mensheid uitgegroeid zijn, en maximaal 1 graad toegevoegd hebben. Hoe het natuurlijke aandeel zal verlopen in de tijd, is niet te voorspellen. Het kan immers net als rond 1950, morgen zomaar weer kouder worden.

Als het op voorspellen aankomt, is onze kennis van het klimaat vooralsnog veel te gering. Kijken we naar het aardse klimaatverleden, dan is dat altijd redelijk constant gebleven binnen niet al te extreme temperaturen, zelfs met hele grote variaties in de CO2-concentraties. De mensheid als soort, heeft een groot aantal van deze natuurlijke cycli steeds weer overleefd. We kunnen qua klimatologische omstandigheden heel wat aan. Vergeet niet, dat negentig procent van de mensen al eeuwen leeft in een lokaal klimaat ergens tussen 5 en 25 graden Celsius gemiddeld. De tienduizenden Inuit in Noord-Canada zelfs bij gemiddeld -10 graden Celsius, met in de wintermaanden -25 graden Celsius. De 200.000 inwoners van een stad als Jacobabad in Pakistan leven gemiddeld bij 30 graden, met maanden van 45 graden of zelfs hoger. Als de mensen daar dat als ondraaglijk zouden ervaren, waren ze er allang weggegaan.

De mens past zijn levensstijl kennelijk naadloos aan bij de meest extreme omstandigheden of vertrekt naar elders. De aangeprate angst dat we de huidige cyclus, die gepaard gaat met een opwarming van 1 of misschien wel 2 graden, niet meer overleven, is dan ook totaal ongegrond. Dat de voedselproductie in gevaar zou komen, is nog zo’n ongefundeerde mythe. Natuurlijk, als je in de Sahel woont, denk je daar vast heel anders over, maar op hogere, wat koudere breedtegraden, zullen de boeren het alleen maar makkelijker krijgen omdat de oogstseizoenen langer en qua opbrengst, rijker worden.

En zo zijn er nog veel meer indianenverhalen over de effecten van een iets warmer klimaat. Het merendeel van de flora en fauna past zich net als de mens aan, verplaatst zich, of sterft uit. Zo is het leven op aarde al miljoenen jaren geregeld en de huidige snelheid van opwarming is echt al veel vaker vertoond. Gemakshalve wordt vaak vergeten dat het uitsterven van allerlei soorten al eeuwen een direct effect is van de massale aanwezigheid van de mensheid en ons weinig respectvol gedrag tegenover andere soorten. Is het niet de jacht, dan is het de ontbossing of de milieuvervuiling door de mens die het (over)leven van een groot aantal diersoorten onmogelijk maakt.

Maakbaarheid

Dan is er nog het type beleidsmakers dat denkt dat de wereld inmiddels maakbaar is. Weer zo’n illusie, of wordt het klimaat dan toch het eerste succes van die overschatte maakbaarheid? Als er al effecten zijn waar we überhaupt wat tegen kunnen doen, zoals een zeespiegelstijging van een paar decimeters, dan hebben we tijd genoeg om ons daar tegen te wapenen. De zeespiegel stijgt al sinds de Kleine IJstijd in een gestaag tempo van iets minder dan twee mm per jaar. De klimaatalarmistische geluiden (ook van het KNMI) dat het nu door de menselijke opwarming versneld uit de hand gaat lopen, zien we (gelukkig) totaal niet terug in de metingen [90].

Paniek is altijd een slechte raadgever. Laten we ons dus maar met het oplossen van echte wereldproblemen bezighouden. Die zijn er nog te over en het klimaat staat daarbij wat mij betreft niet al te hoog. Bovenaan staat educatie (en niet indoctrinatie) en vervolgens het oplossen van het tekort aan schoon en voldoende water. Veel aan het klimaat gerelateerde problemen, vooral in de ontwikkelingslanden, zijn niet anders dan problemen rond de hoeveelheid lokaal beschikbaar (schoon) water per hoofd van de bevolking en water voor irrigatie voor de landbouw.

De bevolkingsgroei, in ontwikkelingslanden vaak groter dan vijf maal in een eeuw tijd, zie je vooral in die landen terug in dit gestaag groeiende probleem. Het idee dat CO2 de hoofdschuldige is van alle opwarming sinds 1850, is weinig aannemelijk en niet meer dan een onbewezen hypothese. Maatregelen gebaseerd op het idee dat we de huidige opwarming kunnen stoppen door het volledig uitbannen van fossiele brandstoffen, zullen dan ook
niet het geclaimde resultaat hebben. Dat is een totale, en in dit geval ook uiterst kostbare, illusie.

Verantwoording

Alle gegevens in dit stuk zijn zonder al te veel moeite te vinden in het publieke domein. Berekeningen zijn voor de leesbaarheid minimaal gehouden, maar eenvoudig na te rekenen voor lezers met enige technisch/wetenschappelijke achtergrond, dan wel toegelicht in een referentie. Voor geïnteresseerden is er ook een uitgebreide lijst van referenties, waar mogelijk in het Nederlands, of via simpele samenvattingen/uitleg op Engelstalige sites. Helaas is toegang niet altijd mogelijk en wordt ook naar vakliteratuur verwezen. Vaak zitten dat soort manuscripten achter een zogenoemde betaalmuur. Waar mogelijk heb ik die vermeden door alternatieven te vermelden.

Over eventuele belangenverstrengeling: ik ben totaal onafhankelijk en heb geen enkele band met welke industriële-, politieke- of ideële partij dan ook.

***

Over de auteur

Ad Huijser.

Ad Huijser studeerde Technische Natuurkunde aan de TU Eindhoven (1963-1968). In 1970 trad hij als onderzoeker in dienst van het Philips’ Natuurkundig Laboratorium, en promoveerde in 1979 aan de TU Twente. Na diverse research- en later managementposities in zowel het Philips’ Nat. Lab., de Semiconductor- en Consumer Electronics Divisies, werd hij in 1994 benoemd tot “baas” van het NatLab en in 1998 verantwoordelijk voor de wereldwijde Philips Research organisatie.

Huijser was vanaf 2002 tot zijn pensioen in 2006 lid van de Raad van Bestuur van Koninklijke Philips Electronics en als Chief Technology Officer verantwoordelijk voor alle R&D, Innovatie en het Intellectueel Eigendom.

“Bij toeval kwam ik in de wereld van de klimaatwetenschap terecht toen ik tegen 2010 een lezing bijwoonde van wat je nu een klimaatscepticus zou noemen. Zonder me er echt ooit in verdiept te hebben, twijfelde ik in die tijd geen moment aan de CO2-hypothese. Fysisch bezien immers plausibel, en je neemt dan voetstoots aan dat de betrokken onderzoekers de mate van opwarming als gevolg van broeikassen als CO2 goed berekenen. De betreffende spreker bracht dat beeld toch een beetje aan het wankelen, en als wetenschappelijke “omnivoor” was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Daarna zie je al snel dat de “science” verre van “settled” is, en onze kennis van het klimaatsysteem grote gaten vertoont. Het idee dat klimaatmodellen de toekomst kunnen voorspellen blijkt dan niet meer dan een illusie.”

***

Bron Clintel hier.

Voor de voetnoten wordt verwezen naar het origineel.

***