Door Hans Labohm.

Vertaling: Martien de Wit.

Uit de oude doos, NOVO 2007.

Over de verschillende argumenten en standpunten in het klimaatdebat.

Uit de annalen van de klimaathysterie.

Professor Sir Nicholas Stern is adviseur van de Britse regering inzake de economische gevolgen van klimaatverandering en hoofd van de ‘Economic Service’. Het rapport “Review on the Economics of Climate Change” van Stern werd in het najaar van 2006 gepubliceerd. Stern publiceerde eerder een artikel in nummer 7 van het tijdschrift World Economics (4-6/06) op basis van een lezing met als titel “What is the Economics of Climate Change?“. Hij gaf deze lezing op 31 januari 2006 aan het Oxford Institute for Economic Policy. Hij presenteerde een belangrijk deel van zijn beoordelingen, die zijn weergegeven in het rapport Review on the Economics of Climate Change

De stellingen van Stern werden al hevig bekritiseerd toen het artikel werd gepubliceerd – door Ian Byatt en anderen [1] in hetzelfde nummer van World Economics. Volgens Byatt en zijn coauteurs moet de kwestie uitgebreider worden bekeken, op basis van betere informatie en minder gedreven door twijfelachtige of verkeerd begrepen vooronderstellingen. De auteurs wijzen erop dat Stern en zijn team een somber, zelfs dramatisch beeld schetsen van de toekomstige klimaatverandering en daaruit verstrekkende gevolgen trekken voor het economisch beleid. Maar naar hun oordeel is het Stern-panel overmoedig en ongekwalificeerd in zijn beoordelingen. Wat de wetenschappelijke aspecten betreft, wordt te weinig rekening gehouden met de enorme onzekerheden waarmee de prognoses nog steeds gepaard gaan.

In zijn antwoord op de kritiek, eveneens te vinden in nummer 7 van World Economics, stelt Stern dat Byatt en zijn coauteurs zich voornamelijk baseren op de wetenschap van de klimaatverandering en op enkele bekende punten van kritiek op de prognoses van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change). Maar hij gelooft dat ze het mis hebben. Volgens Stern

“laat de overgrote meerderheid van de feiten er geen twijfel over bestaan dat de dreiging van de klimaatverandering reëel en ernstig is”. Tegenargumenten of hypothesen zijn door nieuwe bevindingen ondergraven en ontkracht.”

Stern meent dus dat het zogenoemde ‘klimaatscepsis’ op zijn retour is. Scepsis verwijst naar twijfel over de algemeen aanvaarde overtuiging dat het klimaat snel in negatieve zin verandert door de door de mens veroorzaakte uitstoot van kooldioxide (CO2).

Ik ben het niet eens met Stern. Als hij gelijk zou hebben, zou dat betekenen dat dit standpunt volledig en overtuigend is weerlegd door de voorstanders van de hypothese van antropogene opwarming van de atmosfeer (AGW). Voor zover ik kan beoordelen, is dat niet het geval. De reden hiervoor kan zijn dat de aanhangers van AGW de belangrijkste argumenten van de critici niet kennen. Het volgende korte (weliswaar sterk vereenvoudigde) overzicht, gericht op een geïnteresseerd maar niet-deskundig publiek, kan in deze leemte helpen te voorzien.

Algemeen wordt aangenomen dat de CO2-concentratie in de atmosfeer de afgelopen eeuw is gestegen van 285 ppm (parts per million) tot 365 ppm. Voorstanders van de AGW-hypothese zeggen dat de stijging gedeeltelijk te wijten is aan door de mens veroorzaakte CO2-emissies, die verantwoordelijk zijn voor een temperatuurstijging van 0,6 °C in de afgelopen 150 jaar. In de afgelopen decennia is de menselijke bijdrage zelfs aanzienlijk geweest, aldus het IPCC, dat echter geen exacte cijfers geeft. Dit standpunt wordt door klimaatsceptici betwist.

Zowel in officiële publicaties als in de media wordt vaak beweerd dat klimaatsceptici een kleine minderheid binnen de wetenschappelijke wereld vormen. Dit is niet juist. Wereldwijd hebben tienduizenden wetenschappers uit vele verschillende disciplines, waaronder 72 Nobelprijswinnaars, publiekelijk hun twijfels geuit over de AGW-hypothese en de wetenschap waarop deze is gebaseerd (zie Infobox: Klimaatsceptici). In een in opdracht van de Russische regering opgesteld en in mei 2004 gepubliceerd rapport heeft ook de Russische Academie van Wetenschappen zich achter het sceptische standpunt geschaard.

Klimaatsceptici zijn verenigd door hun kritische houding tegenover de AGW-hypothese en de bijbehorende politieke eisen, zoals het Kyoto-protocol. Op deze gemeenschappelijke noemer na zijn zij het niet over alles eens en kennen zij geen consensuscultuur.

Klimaatsceptici twijfelen niet aan klimaatverandering. Klimaatverandering is eerder een normale gang van zaken sinds het bestaan van de aarde. Maar dit heeft niets te maken met een significant menselijk effect op het klimaat. We weten niet wat een ‘gemiddeld’, stabiel of optimaal‘ klimaat is. Wat is normaal? Het klimaat van vandaag? Of dat van 100, 1000, 10.000 of 100.000 jaar geleden? Is het klimaatbeleid niet het gevolg van menselijke hoogmoed?

Zowel intuïtief als op basis van wetenschappelijke overwegingen kunnen klimaatsceptici zich moeilijk voorstellen dat het klimaat, dat een zeer complex systeem is en afhankelijk van een veelheid van natuurlijke factoren, kan worden beheerst of gestabiliseerd door een of enkele kleinere beïnvloedende variabelen, zoals de uitstoot van broeikasgassen. Veel sceptici, zoals Leroux, geloven dat het door de mens veroorzaakte aandeel in het totale broeikaseffect slechts 0,3% bedraagt. De natuurlijke overdracht van broeikasgassen tussen oceanen, land en biosfeer is aanzienlijk. De menselijke bijdrage is relatief klein. Bovendien is het huidige aandeel van CO2 in de atmosfeer geologisch gezien niet bijzonder hoog.

Klimaatsceptici benadrukken dat de AGW-hypothese niet meer is dan een wetenschappelijke hypothese. Hypothesen moeten worden getoetst door middel van waarnemingen. Volgens de AGW-hypothese zou de opwarming in de bovenste lagen van de troposfeer en aan de polen sterker moeten zijn dan aan het aardoppervlak. Uit metingen blijkt echter dat dit niet het geval is. Volgens de wetenschappelijke methode moeten hypotheses die niet stroken met waarnemingen worden verworpen en vervangen door andere hypotheses. Voorstanders van de AGW-hypothese lijken zich niet aan deze regel te storen.

Klimaatsceptici

Veel publicaties van klimaatsceptici zijn te vinden in gespecialiseerde peer-reviewed tijdschriften. Er zijn talrijke artikelen beschikbaar op het internet.

Tot de bekendere klimaatsceptici uit verschillende wetenschappelijke disciplines en verschillende landen behoren: Khabibullo Abdusamatov; Jarl Ahlbeck; Sallie Baliunas; Tim Ball; Robert Balling; Jack Barrett; Dave Barss; David Bellamy; Sonja Boehmer-Christiansen; Frits Böttcher; Paal Brekke; Adriaan Broere; Ian Byatt; Ian Castles; John Christy; Ian Clarke; Paul Copper; Richard Courtney; Michael Crighton; Petr Chylek; (late) John Daly; Peter Dietze; David Douglass; Hugh Ellsaesser; John Emsley; Hans Erren; Robert Essenhigh; Chris Essex; Bob Foster; Chris de Freitas; Eigil Friis-Christensen; Bas van Geel; Lee Gerhard; Vincent Gray; William Gray; Kenneth Green; Timo Hämeranta; Tom Harris; Howard Hayden; David Henderson; Louis Hissink; Christopher Horner; Douglas Hoyt; Heinz Hug; Sherwood, Keith and Craig Idso; Andrei Illarionov; Yuri Izrael; Albert Jacobs; Kees de Jager; Zbigniew Jaworowski; Hans Jelbring; Madhav Khandekar; Kirill Kondratyev; Chris Landsea; Douglas Leahey; Allan MacRae; Mikhel Mathieson; Stephen McIntyre; Ross McKitrick; Patrick Michaels; Fred Michel; Asmunn Moene; Julian Morris; Thomas Moore; Tad Murty; William Kininmonth; Kirill Kondratyev; Salomon Kroonenberg; Hans Labohm; Knud Lassen; Nigel Lawson; David Legates; Marcel Leroux; Richard Lindzen; Gerrit van der Lingen; Bjørn Lomborg; David Nowell; James O’Brien; Tim Patterson; Bob Pawley; Alan Peacock; Benny Peiser; Roger Pielke; Ian Plimer; Harry Priem; Paul Reiter; Colin Robinson; Art Robinson; Arthur Rörsch; Simon Rozendaal; Rob Scagel; Gary Sharp; Nir Shaviv; Paavo Siitam; Frederick Seitz; John Shotsky; Fred Singer; Robert Skidelsky; Carlo Stagnaro; Phillip Stott; Willie Soon; Roy Spencer; Henrik Svensmark; George Taylor; Henk Tennekes; Dick Thoenes; Jan Veizer; John Weissberger and David Wojick.

Sceptici wijzen er ook op dat het klimaat een niet-lineair, stochastisch systeem is. Dit betekent dat er geen voorspellingen kunnen worden gedaan.

Maar hoe zit het met het centrale punt van zorg, de opwarming van de aarde (eigenlijk de atmosfeer)? Hoe zit het met de metingen om de wereldgemiddelde temperatuur te bepalen? Zoals Pawley opmerkt, hebben de meetinstrumenten een onzekerheid van plus/minus 0,5 °C. Deze onnauwkeurigheid, het beperkte aantal meetpunten en kalibratieproblemen kunnen samen leiden tot een onnauwkeurigheid van plus/min 1 °C. Het is niet erg waarschijnlijk dat de meetinstrumenten van 100 jaar geleden nauwkeuriger waren dan die van vandaag. Dus hoe kunnen we er zeker van zijn dat er een wereldwijde (en geen lokale) opwarming is?

Maar zelfs als de onnauwkeurigheid van thermometers niet zou bestaan, zou er nog een addertje onder het gras zitten: Essex en McKitrick hebben erop gewezen dat temperaturen de toestand van een systeem beschrijven, maar niet de eigenschappen ervan. H2O, het belangrijkste van alle broeikasgassen, bestaat in verschillende vormen in de atmosfeer: als ijs, water en gas. Het verandert voortdurend op grote schaal van de ene toestand in de andere, waardoor de temperatuur stijgt of daalt. Wanneer het bijvoorbeeld verandert van een vaste naar een vloeibare toestand (wat bijvoorbeeld gebeurt wanneer ijs smelt als gevolg van veranderende oceaanstromingen), vereist het smeltproces energie die afkomstig is uit de omgeving, waardoor thermometers een afkoeling registreren en de gemiddelde mondiale temperatuur ook daalt. Maar deze afkoeling heeft niets te maken met welk mondiaal verschijnsel dan ook, en er is geen netto verlies of winst van energie in het totale systeem.

“Het is waarschijnlijk dat de aarde in het midden van deze eeuw een ‘mini-ijstijd’ zal meemaken, veroorzaakt door lage zonneactiviteit.”

Sommige sceptici, zoals Friis-Christensen, Svensmark, Baliunas, De Jager en Van Geel, benadrukken de overheersende invloed van de zon op de temperaturen op aarde en het klimaat in het algemeen.

Onlangs verklaarde astronoom Khabibullo Abdusamatov van het Pulkovo Astronomisch Observatorium in Sint-Petersburg dat de aarde in het midden van deze eeuw een “mini-ijstijd” zal meemaken, veroorzaakt door lage zonneactiviteit. De temperaturen zullen beginnen te dalen rond 2012, wanneer de huidige opwarming van de aarde als gevolg van de relatief hoge zonneactiviteit haar hoogtepunt zal hebben bereikt. De laagste gemiddelde temperatuur zal optreden tussen 2035 en 2045.

Deze visie wordt ook gesteund door de Belgische astronoom Dirk Callebaut, die een “groots minimum” verwacht in het midden van de eeuw, vergelijkbaar met het Maunder Minimum (1650-1700), een periode waarin de Theems, de Seine en de Nederlandse kanalen ’s winters bevroren waren.

In dit plaatje passen ook de waarnemingen van NASA-zonnefysicus David Hathaway, die onlangs heeft geschetst dat de grootschalige stroom van materie die verantwoordelijk is voor de zonnevlekcyclus is vertraagd tot een recordminimum. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de toekomstige zonneactiviteit, aangezien onderzoekers geloven dat de snelheid van de stroom de intensiteit van de zonnevlekkenactiviteit zo’n 20 jaar van tevoren bepaalt. Een trage stroom betekent een lagere zonneactiviteit. Hathaway denkt dat de 25e zonnecyclus, met een piek rond 2022, een van de zwakste in eeuwen kan zijn.

Anderen, zoals Neizer en Shaviv, benadrukken de rol van kosmische straling, die in de tijd varieert en ook wordt gemoduleerd door fluctuerende zonneactiviteit. Deze straling treft gasmoleculen in de atmosfeer en vormt de kern van wat een waterdampdruppel wordt. Deze vormen op hun beurt wolken die een deel van de energie van de zon terugkaatsen naar de ruimte en de aarde afkoelen. Sceptici als Neizer en Shaviv menen dat het effect van door de mens uitgestoten broeikasgassen hooguit een ondergeschikte factor is, mogelijk zelfs een volledig betekenisloze.

Fred Singer.

Een andere groep, waaronder Lindzen, Singer, Hoyt en Michaels, bekritiseert de tekortkomingen van de klimaatmodellen die worden gebruikt om het toekomstige klimaat te voorspellen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), dat het AGW-standpunt huldigt, benadrukt dat de modellen alleen projecties opleveren en geen voorspellingen. Er is een wereld van verschil tussen die twee. Maar al te vaak wordt in het publieke klimaatdebat geen onderscheid gemaakt tussen een projectie en een voorspelling.

De modellen berekenen vergelijkingen betreffende het krachtenspel van de stromingen. Zij kunnen de stromingsbewegingen van de atmosfeer en de oceanen weergeven. Maar ze kunnen niet echt rekening houden met de wolken, het stof, de chemie en biologie van velden, boerderijen en bossen en de hele topografie. Met andere woorden, ze kunnen de echte wereld waarin wij leven niet weergeven.

Bovengenoemde auteurs benadrukken dat geen van deze modellen ooit is gevalideerd. De modellen zijn er niet in geslaagd het klimaat in het verleden te simuleren, laat staan betrouwbare voorspellingen te doen over het toekomstige klimaat. Wanneer AGW-aanhangers beweren dat zij een goed systeem hebben gevonden, spreken de sceptici tegen dat zij met trucs hebben gewerkt, zoals de zogenaamde fluxcorrectie, een aanpassing van de warmte- en vochtstromen tussen oceaan en atmosfeer, om te voorkomen dat de modellen tot onrealistische resultaten zouden leiden.

AGW-aanhangers beweren dat het mogelijk is een onderscheid te maken tussen het door de mens veroorzaakte (“menselijke vingerafdruk”) en het door de natuur veroorzaakte broeikaseffect. Natuurlijke invloeden omvatten de zon, vulkaanuitbarstingen en natuurlijke (interne) klimaatverschijnselen zoals El Niño. Op basis van de meest gunstige veronderstellingen voor natuurlijke beïnvloedende variabelen worden hypothetische temperatuurstijgingen berekend, die vervolgens worden vergeleken met de werkelijk gemeten temperaturen. Het verschil tussen beide waarden is de zogenaamde “menselijke vingerafdruk”.

Hieruit wordt geconcludeerd dat sinds het midden van de vorige eeuw – en vooral de laatste decennia – de menselijke bijdrage aan de opwarming van de aarde het grootste deel van het totale effect voor haar rekening neemt. Sceptici verzetten zich tegen dit standpunt. Zij menen dat schattingen van het natuurlijke broeikaseffect niet nauwkeurig genoeg zijn om dergelijke conclusies te kunnen trekken. Bovendien benadrukken zij dat er genoeg andere belangrijke beïnvloedende factoren zijn, zoals atmosferische aërosolen en wolkenvorming, die in dergelijke berekeningen buiten beschouwing zijn gelaten. Daarom vertrouwen ze de resultaten niet.

Logischerwijs is het een tegenstrijdigheid wanneer het IPCC enerzijds toegeeft dat er nog veel onzekerheden zijn, maar anderzijds met veel nadruk uitspraken doet over verwachte rampen.”

AGW-aanhangers geven toe dat de opwarming wordt verminderd door extra wolkenvorming en dat de modellen zouden moeten worden verbeterd om met dit effect rekening te houden. Sommige sceptici menen dat hiermee – achter gesloten deuren – wordt toegegeven dat klimaatmodellen dit belangrijke en misschien wel belangrijkste effect niet echt kunnen verwerken. De reden hiervoor ligt voor de hand: de wolkenvorming varieert sterk. Het zal waarschijnlijk nooit mogelijk zijn deze schommelingen te verklaren. Daarom zullen de modellen nutteloos blijven voor het voorspellen van het klimaat.

Klimaatsceptici wijzen in bredere zin ook op de tegenstrijdigheid die ontstaat wanneer het IPCC enerzijds toegeeft dat er nog veel onzekerheden zijn, maar anderzijds met veel nadruk uitspraken doet over verwachte rampen. Maar hoe weet je welke maatregelen moeten worden genomen om het klimaat te ‘beheersen’ als je het klimaatsysteem niet eens goed begrijpt?

AGW-aanhangers geven toe dat hun modellen nog lang niet perfect zijn. Zij beweren echter dat de modellen voortdurend worden verbeterd. Sommige sceptici trekken parallellen met economen die op een soortgelijke manier op hun modellen vertrouwden. Ergens in de jaren zeventig concludeerden zij dat de modellen beperkte waarde hadden.

Steve McIntyre.

Een andere groep, waartoe McIntyre, McKitrick en Soon behoren, staat bijzonder kritisch tegenover historische klimaatreconstructies (de hockeystick-temperatuurcurve van de afgelopen 1000 jaar, gebaseerd op het onderzoek van Mann et al). [2] Deze staan centraal in de IPCC-rapporten. De curve stelt dat er in het hele laatste millennium geen temperatuurstijging is geweest die vergelijkbaar is met die van vandaag en dat deze door de mens is veroorzaakt. Volgens hen waren de jaren negentig het warmste decennium en 1998 het warmste jaar in de afgelopen 1000 jaar. De ‘hockeystick‘ speelt dus een belangrijke rol bij het mobiliseren van politieke steun voor Kyoto.

De sceptici spreken dergelijke beweringen tegen. Zij geloven dat de temperaturen in de Middeleeuwen (Middeleeuwse Warmte Periode) hoger waren dan nu. Keith en Craig Idso verzamelen momenteel een aantal gerespecteerde studies uit de hele wereld die het standpunt van de sceptici lijken te bevestigen. [3]

“Maar hoe weet je welke maatregelen je moet nemen om het klimaat te ‘beheersen’ als je het klimaatsysteem niet eens echt begrijpt?”

De hockeystickcurve van Mann, die door de Duitse klimatoloog Von Storch (die zelf geen klimaatscepticus is) als onzin werd omschreven, is enige tijd geleden onderzocht door een commissie van de ‘American National Academy of Science‘. Die kwam tot de conclusie dat de conclusies van het team van Mann, die stellen dat de opwarming van het klimaat in de laatste decennia van de 20e eeuw uniek was in de periode van de afgelopen 1000 jaar, plausibel zijn. De Commissie is echter minder zeker voor wat betreft de periode vóór 1600.

Voor deze periode kunnen de temperaturen slechts voor enkele plaatsen indirect worden geschat. Het panel heeft nog minder vertrouwen in de conclusies betreffende de jaren negentig (met name 1998) omdat de reconstructie van temperaturen voor zowel decennia als afzonderlijke jaren gekenmerkt wordt door vele onzekerheden en niet alle parameters informatie kunnen verschaffen over temperaturen voor dergelijke korte perioden.

Auteurs als Singer en Douglas werpen licht op de raadselachtige afwijkingen van de oppervlaktetemperaturen en die in de lagere troposfeer. Hoewel alle modellen een grotere temperatuurstijging in de lagere troposfeer voorspellen dan nabij het aardoppervlak, blijkt uit waarnemingen in de praktijk precies het tegenovergestelde. Dit roept dan weer twijfel op over de onderliggende wetenschap bij dit onderwerp.

Wat betreft de discrepantie tussen de werkelijk gemeten temperatuur aan het oppervlak en de satellietmetingen, geven zelfs de aanhangers van AGW toe dat de modellen moeten worden verbeterd. Dit betreft vooral de beschrijving van de omstandigheden op grotere hoogte. De sceptici menen echter dat het verschil zo groot is dat de betrouwbaarheid van de modellen fundamenteel in twijfel moet worden getrokken.

De sceptici beweren ook dat het IPCC het zogenaamde “urban-heat-island” effect onderschat. In de steden zijn de temperaturen veel hoger dan op het platteland. Grote, door de wind beschutte huizen en veel warmte-absorberend beton en asfalt doen de temperatuur stijgen. In de loop der tijd zijn de steden uitgebreid. Door dit effect is de temperatuur aan het aardoppervlak in en rond de steden gestegen. De sceptici menen dat dit effect nog niet voldoende is gecorrigeerd.

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen het primaire opwarmende effect van CO2 en het uiteindelijke opwarmende effect, waaraan zowel positieve (temperatuurverhogende) als negatieve (temperatuurverlagende) terugkoppelingen bijdragen. Dit wordt veroorzaakt door veranderingen in wolkenvorming en veranderingen in het albedo (reflectievermogen van een oppervlak), bijvoorbeeld door het smelten van ijs of veranderingen in de sneeuwbedekking. Terwijl AGW-aanhangers beweren dat de verdubbeling van de CO2-concentratie in de atmosfeer leidt tot een temperatuurstijging van ongeveer 3 °C, geloven veel klimaatsceptici dat de stijging minder uitgesproken is en tussen 0,3 en 1,5 °C ligt.

Arthur Rörsch.

In het algemeen geloven AGW-aanhangers in relatief sterke positieve terugkoppelingseffecten die het primaire opwarmingsproces van CO2 versterken, terwijl klimaatsceptici menen dat deze effecten ergens tussen licht positief tot negatief liggen. Auteurs als Lindzen, Rörsch en Thoenes suggereren dat de atmosfeer een negatief (temperatuurverlagend) terugkoppelingsmechanisme heeft in de vorm van het zogenaamde ‘iriseffect‘. Volgens dit effect leidt een door opwarming veroorzaakte afname van de bewolking in de tropen tot afkoeling omdat meer warmte de ruimte in wordt gestraald.

Sommige sceptici trekken echter zelfs het directe causale verband tussen CO2 en temperaturen in twijfel. Vooral geologen als Priem denken dat in geologische perioden de temperatuurstijging voorafging aan de toename van de CO2-concentratie in de atmosfeer. Volgens Rörsch geldt dit ook voor kortere perioden. Hij observeerde de jaarlijkse schommelingen van zowel de mondiale temperaturen als de CO2-concentraties in de atmosfeer en concludeerde daaruit dat de CO2-concentratie van een bepaald jaar geen invloed heeft op de gemiddelde mondiale temperatuur.

Omgekeerd is de gemiddelde jaartemperatuur van grote invloed op de hoeveelheid CO2 die in de atmosfeer wordt opgenomen: hogere temperaturen leiden tot een hogere opname, lagere temperaturen tot een lagere opname. Met andere woorden, uit waarnemingen blijkt dat de CO2-concentratie in de atmosfeer blijft stijgen na een relatief warm jaar, terwijl de temperaturen dalen. Het causale verband tussen CO2 en temperatuur zou volgens hen dus precies andersom kunnen zijn dan AGW veronderstelt.

Als er inderdaad sprake is van opwarming van de aarde – en er wordt vaak gesproken over een temperatuurstijging van twee graden – zien sceptici eerder positieve gevolgen. De landbouwopbrengsten zouden kunnen worden verhoogd en de teeltgebieden uitgebreid, vooral op het noordelijk halfrond. Hogere CO2-concentraties werken als meststoffen in de lucht en bevorderen zo de plantengroei. Volgens de sceptici is de mens er over het algemeen altijd in geslaagd zich aan te passen aan uiteenlopende klimaten en succesvolle gemeenschappen op te bouwen.

De cijfers die het IPCC in zijn laatste rapporten geeft over de stijging van de zeespiegel (9 tot 88 cm in deze eeuw) worden door sceptici gezien als grove overdrijvingen. In de afgelopen eeuwen steeg de zeespiegel met 15 tot 20 cm in een periode van 100 jaar. Tot dusver is de stijging niet versneld, hoewel dit gezien de menselijke bijdrage aan het broeikaseffect kon worden verondersteld.

Sceptici bekritiseren het IPCC ook vanwege haar uitspraken over de economische gevolgen van het klimaatprobleem. De voorspelde temperatuurstijgingen zijn op alarmerende wijze naar boven bijgesteld. Het voorlaatste IPCC-rapport ging nog uit van een stijging tussen 1,0 en 3,5 graden. Het laatste rapport sprak van 1,4 tot 5,8 graden. Volgens Courtney heeft deze toename niets te maken met het feit dat het klimaat of de temperatuur steeds gevoeliger wordt voor CO2. Veeleer zijn verschillende economische scenario’s waarop de berekeningen zijn gebaseerd, verantwoordelijk voor de toename (in IPCC-taal wordt dit een ‘verhaallijn’ genoemd). De veronderstelling is dat economische groei onwaarschijnlijk is en dat dit zal leiden tot een hoge uitstoot van broeikasgassen.

David Henderson.

De kritiek van Castles en Henderson is nog fundamenteler. Zij zijn van mening dat de economische scenario’s van het IPCC ernstige analytische fouten bevatten. Zo worden de verschillen in het reële BBP berekend op basis van de wisselkoersen in plaats van de koopkrachtpariteit. Zij wijzen er ook op dat in sommige scenario’s een gelijkschakeling van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking alleen optreedt omdat de internationale ongelijkheden worden gezien als een onrecht dat de komende jaren door specifieke beleidsmaatregelen zal worden overwonnen.

Het standpunt van het IPCC vraagt bijna om kritiek. In een wetenschappelijke studie die als neutraal wordt voorgesteld, is het niet toegestaan om uit te gaan van bijzondere toekomstscenario’s die rationele argumenten of bewijzen tarten en die hun rechtvaardiging alleen ontlenen aan het feit dat men denkt dat de wereld er beter aan toe zou zijn als dit zou gebeuren.

Marcel Leroux.

Boehmer-Christiansen, Seitz en Leroux beschuldigen het IPCC van “kwakzalverij”. Zij beschuldigen haar ervan onzekerheden te verbergen en de risico’s te overdrijven. Zij bekritiseren ook de dominante rol van meteorologen en klimatologen in haar gelederen, ten koste van andere wetenschappelijke disciplines (zoals astronomie, natuurkunde, paleoklimatologie, paleobiologie en geologie). Wetenschappers in deze disciplines staan vaak kritischer tegenover AGW-hypothesen.

Klimaatsceptici ontdekken vaak vooroordelen in wetenschappelijke documenten of de rapporten van AGW-aanhangers. Zij schrijven dit toe aan het feit dat deze wetenschappers afhankelijk zijn van overheidsfinanciering. Veel regeringen hebben zich verbonden tot het Kyoto-protocol. Het is vaak gemakkelijker om financiering te krijgen voor onderzoek dat de AGW-hypothesen ondersteunt dan voor onderzoek dat kritisch staat tegenover het paradigma van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde. Sceptici zien dit als een aanval op de onafhankelijkheid en integriteit van de wetenschap.

Auteurs als Lomborg en Labohm benadrukken de ongunstige kosten-batenverhouding van Kyoto en, meer nog, van de daarop gebaseerde eisen om de uitstoot van door de mens veroorzaakte broeikasgassen nog verder terug te dringen. Labohm benadrukt het negatieve effect van Kyoto op zowel de nationale soevereiniteit als de markteconomie. Door de uitvoering van Kyoto wordt steeds meer gezag overgedragen aan Brussel en krijgt de Europese economie elementen van een centrale planeconomie.

Wat de politieke aspecten betreft, is volgens de klimaatsceptici de officiële informatie over het probleem allesbehalve volledig en in sommige gevallen zelfs (opzettelijk) onevenwichtig of eenzijdig. Het gevaar van klimaatverandering wordt overdreven en het publiek wordt wijsgemaakt dat de voorgestelde maatregelen (met name Kyoto) geschikt zijn om de veronderstelde dreiging af te wenden.

Regeringen zijn zeer terughoudend met het verstrekken van informatie over de kosten en baten van Kyoto (en ‘post-Kyoto‘). Sceptici zeggen dat dit ontoelaatbaar is in een democratische samenleving, die draait om transparantie en waarin politici verantwoording moeten afleggen. Het verwaarloosbare nettoreductie-effect van Kyoto, zoals laatstelijk gewijzigd tijdens de klimaatconferentie van Marrakesh (0,02 °C in 2050), is nog in geen enkel officieel document gepubliceerd. De kosten van deze voorgestelde maatregelen, die voor de deelnemende landen honderden miljarden dollars per jaar moeten bedragen, zijn ofwel nooit berekend, ofwel schromelijk onderschat.

Tijdens de klimaatconferentie in Montreal in december 2005 is duidelijk geworden dat de meerderheid van de landen in de wereld niet blij is met de aanpak om de opwarming van de aarde tegen te gaan door de emissies te beperken en emissierechten te verhandelen. Tegen deze achtergrond verzetten de sceptici zich ertegen dat Europa op eigen houtje te werk gaat, met als argument dat een dergelijke beleidskoers (die ook het emissiehandelssysteem omvat) ondoelmatig zou zijn en de economische ontwikkeling en het mondiale concurrentievermogen van Europa in gevaar zou brengen. Bovendien zou het investeringsklimaat in Europa negatief worden beïnvloed voor zowel interne als externe investeerders. Europa zou minder aantrekkelijk worden voor directe investeringen uit het buitenland, terwijl Europese investeerders hun productiefaciliteiten naar het buitenland zouden verplaatsen – met negatieve gevolgen voor de welvaart en de werkgelegenheid in Europa.

De sceptici zijn van mening dat het systeem van verhandelbare emissierechten veel fundamentele en praktische problemen met zich meebrengt. Deze worden momenteel schromelijk onderschat. Het systeem ondermijnt de vrije markteconomie – dit wordt gezien als een fundamenteel probleem. Het gaat gepaard met een hele reeks nieuwe regelgeving bovenop de reeds bestaande. Dit betekent weer een extra belasting voor het bedrijfsleven. Dergelijke maatregelen zouden natuurlijk passend zijn als zij een klimaatramp zouden kunnen voorkomen. De klimaatsceptici bestrijden echter het gangbare idee dat de veranderingen in het klimaat de catastrofe zullen inluiden.

Klimaatsceptici verzetten zich meestal niet tegen energiebesparing of een efficiënter gebruik ervan. Ook verzetten zij zich niet tegen maatregelen die – zonder alleen de uitstoot van broeikasgassen te willen verminderen – een positief effect op het milieu hebben.

Gezien de grote wetenschappelijke onzekerheden en talloze urgentere maatschappelijke problemen vinden klimaatsceptici Kyoto onverdedigbaar, ook vanwege de slechte kosten-batenverhouding.

Indien de CO2-uitstoot slechts een geringe rol speelt in de temperatuur op aarde, zijn Kyoto en ‘post-Kyoto‘ ondoeltreffend en een verspilling van middelen. Overigens gaat dit verder dan Lomborg’s mening dat Kyoto inefficiënt is. Hij gaat ervan uit dat de AGW-hypothese waar is; veel andere sceptici doen dat niet.

De voorstanders van de AGW-hypothese beweren vaak dat de wetenschap vaststaat en dat alle wetenschappers het erover eens zijn. Uit het tot nu toe gepresenteerde overzicht blijkt dat dit niet het geval is.

Discussie is het levenselixer van wetenschappelijke vooruitgang. Op alle wetenschappelijke gebieden zijn er permanente geschillen waaraan iedereen gretig deelneemt. In het klimaatonderzoek lijkt dit proces erg ingewikkeld. De discussie wordt gemakkelijk emotioneel en er worden wederzijdse beschuldigingen geuit. Er zijn veel geregistreerde gevallen van spot, uitsluiting en zelfs intimidatie van mainstream-sceptici. Er is ook een duidelijke vooringenomenheid bij de selectie van sprekers en wetenschappelijke artikelen en bij de opzet van conferenties.

Evenzo is het voor critici moeilijker om in gerespecteerde tijdschriften te publiceren. Tegelijkertijd wordt dit geëist als voorwaarde om hun resultaten überhaupt te kunnen behandelen. Toch verschijnen er honderden artikelen van sceptici in geaccepteerde tijdschriften. Maar ze worden meestal genegeerd door het IPCC wanneer het erom gaat de huidige stand van het klimaatonderzoek samen te vatten.

Veel sceptici aarzelen ook om hun kritiek publiekelijk te uiten omdat zij vrezen dat dit hun carrièrevooruitzichten kan schaden. Niettemin is het aantal uitgesproken sceptici de laatste jaren toegenomen, wat er gelukkig toe kan hebben bijgedragen dat beide kampen nu wat soepeler omgaan met hun verschillende opvattingen.

Wat is er zo bijzonder aan klimaatonderzoek dat wetenschappelijke discussie zo moeilijk maakt? Dat komt vooral doordat de hoofdstroom van het klimaatonderzoek is gepolitiseerd, in die zin dat het al vroeg in het keurslijf van de AGW-hypothese werd gedwongen, welk onmisbaar is voor de legitimering van politieke maatregelen voor de zogenaamde klimaatbescherming.

De politiek is er de afgelopen 15 jaar zeer bij betrokken geweest en een bekentenis dat men zonder solide wetenschappelijke basis handelt en enorme kosten met minimale baten veroorzaakt, zou een politieke ramp zijn die de voorstanders van klimaatbescherming koste wat kost willen vermijden. Het is ook omdat de opwarming van de aarde de moeder van alle milieu-angsten is. Het maakt deel uit van een seculiere religie die volledig ongevoelig is voor wetenschappelijke argumenten.

Nigel Lawson.

De voormalige Britse minister van Financiën, Lord Nigel Lawson, verwoordde het onlangs in het Britse tijdschrift Spectator als volgt:

“Het moet gezegd dat dit [sceptisch standpunt] geen gemakkelijke boodschap is om over te brengen; niet in het minst omdat klimaatverandering vaak wordt besproken als een kwestie van geloof in plaats van een kwestie van verstand. Het is, vermoed ik, geen toeval dat het klimaatveranderingsabsolutisme in Europa op bijzonder vruchtbare bodem is gevallen. Want het is Europa waar tegenwoordig de meest geseculariseerde samenleving leeft en waar traditionele religies de minste steun genieten. Toch voelen mensen nog steeds de behoefte aan comfort en hogere waarden die religie ons ooit bood. En zo is het klimaatdebat het beste voorbeeld van de quasi-religie van het ‘groene alarmisme’ en de ‘wereldwijde belofte van verlossing’. Het heeft, samen met anderen, dit vacuüm opgevuld. Haar mantra’s in twijfel trekken wordt beschouwd als godslastering. Maar dat kan geen basis zijn voor rationele politieke besluitvorming.”

***

Voetnoten

1 Ian Byatt, Ian Castles, David Henderson, Nigel Lawson, Ross McKitrick, Julian Morris, Alan Peacock, Colin Robinson und Robert Skidelsky.

2 „Hockeyschlägerkurve“ des IPCC, im Internet unter www.ipcc.ch/pub/spm22-01.pdf (pag. 3).

3 Zie: www.co2science.org/scripts/CO2ScienceB2C/data/mwp/mwpp.jsp.

***

Bron NOVO hier.

***

Geen verontrustende opwarming sinds 1998