Gisteren verscheen er in Trouw een uitgebreid verhaal van mijn hand over Noor van Andel, opgetekend aan de hand van gesprekken met onder andere zijn zoon Eur van Andel, Theo Wolters en Marcel Crok.

 

Ingenieur tegen de draad in

 

Noor van Andel (1938 – 2011)

 

Hij kon niet tegen verspilling. Noor van Andel, ingenieur pur sang, zowel uitvinder als wetenschapper. Niet tegen verspilling van energie, van talent en zeker niet tegen de verspillende bureaucratie van overheden en grote ondernemingen. Die eigenwijze weerbarstigheid was er in ieder geval de oorzaak van dat hij in 1999 op 61-jarige leeftijd met VUT werd gestuurd als directeur centrale research van AkzoNobel. Diezelfde eigenwijze weerbarstigheid zorgde er echter ook voor dat hij het niet alleen beter wist, maar ook nog kon maken. Hij dacht met zijn handen.

Het uitvinden was Noor van Andel met de paplepel ingegoten. Zijn vader (inmiddels 100) was een chemisch ingenieur uit Delft en beschikte over een grote werkplaats. Zijn moeder – een kleindochter van Mw. Kroller-Muller van het gelijknamige museum – was beeldhouwer en wist technisch van wanten. Samen met zijn broer Pek van Andel, experimenteel oogheelkundige en uitvinder van het kunstmatig hoornvlies, bracht hij vele uren door met het bouwen van elektromotoren en andere artefacten.

Hoewel zijn moeder graag wilde dat hij chirurg zou worden, koos hij voor de studie Technische Natuurkunde Delft. Zijn afstudeerwerk deed hij in Laboratorium voor Fysische Technologie. Het bleek de perfecte omgeving voor een uitvinder als Van Andel. Aan de ene kant de wetenschappelijke uitdaging om een verklaring te vinden voor de complexe verschijnselen. Aan de andere kant het zelf maken en testen. Voor zijn afstuderen maakte hij een apparaatje waarmee hij onder de microscoop kon zien hoe kookbellen ontstaan.

Later constateerde hij in een interview met het universiteitsblad, dat datgene wat Delft voor hem zo aantrekkelijk had gemaakt – werken met je handen – jammer genoeg verdwenen is. ‘Zonder een goede werkplaats krijg je beeldschermingenieurs.’ Aan stagiaires uit Delft die later bij hem in de werkplaats wilden komen werken, vroeg hij altijd of ze weleens een auto of televisie uit elkaar hadden gehaald. Anders hoefden ze bij hem geen stage te komen lopen.

Na zijn afstuderen kreeg hij een baan bij Euratom in Noord-Italie, waar hij onderzoek deed naar het direct omzetten van warmte in elektriciteit in een kleine kernreactor. Die elektriciteit was nodig om een televisiesatelliet van stroom te voorzien. Achteraf vond Van Andel het toch een raar idee om een reactor met 25 kilogram plutonium in een baan om de aarde te brengen. Het bleek ook niet nodig; de zonnecel bood uitkomst.

Na vijf jaar in Noord-Italie vertrok hij in 1969 met vrouw en kind naar de streek waar hij was opgegroeid, Twente. Hij werd onderzoeker bij Akzo, tegenwoordig AkzoNobel. Hij zou er dertig jaar blijven, waarvan de laatste veertien jaar als directeur ‘corporate research’. Met 300 medewerkers en een tamelijk ruim budget was het centraal laboratorium een walhalla voor de uitvinder die hij was. Vele projecten werden in gang gezet. De ontwikkeling van een goedkope productietechniek voor een flexibele zonnecel bijvoorbeeld.

Pas in 2009 is een proeffabriek geopend in Arnhem door Helianthos, een dochter van NUON. Dat het zo lang duurde, had volgens Van Andel niet zozeer met de techniek te maken als wel met het feit dat managers bij overheid en bedrijfsleven geen verstand hebben van techniek. Om zich in te dekken tegen eventuele mislukking laat ze rapport na rapport maken door duurbetaalde consultants. ‘Aarsbedekking’ noemde hij het onparlementair.

In de loop der jaren veranderde de sfeer bij AkzoNobel. Volgens Van Andel kregen de ‘bonentellers’, de boekhouders het voor het zeggen. Bovendien liet de raad van bestuur steeds meer zijn oren hangen naar de aandeelhouders. ‘Het management offerde het onderzoek op aan de hebzucht van de aandeelhouders’, zei Van Andel, terugkijkend op die periode in een interview in Trouw (29 maart 2005). Daarbij vergaten ze zichzelf niet door hun riante salarissen nog wat verder te verhogen met opties. Van Andel heeft ze altijd geweigerd. Of iedereen opties, of niemand, vond hij.

Een confrontatie kon niet uitblijven. In 1999 werd Van Andel op 61-jarige leeftijd met VUT gestuurd. Tegelijkertijd werd het centrale laboratorium ontmanteld. Onderzoeksprojecten die niet naar een van de divisies konden worden overgeheveld, dreigden te worden stopgezet. Omdat hij geloofde in die projecten, heeft Van Andel zijn best gedaan om dat te voorkomen. Daarbij liet hij zich weinig gelegen liggen aan het feit dat hij niet meer bij AkzoNobel in dienst was. De manager van het Amerikaanse bedrijf dat de supersterke M5-vezel overnam, vertrouwde hem toe: ‘U bent wel weg bij AkzoNobel, maar u bent nog steeds de baas.’

Hoewel met pensioen kon de uitvinder Van Andel niet stilzitten. Begin jaren negentig was hij, samen met zijn zoon Eur – de oudste van zijn vier kinderen en ook natuurkundig ingenieur, een bedrijfje begonnen voor het ontwikkelen van een door hem bedachte warmtewisselaar. Een huis-tuin-en-keuken voorbeeld van een warmtewisselaar is de radiator van de centrale verwarming, die de warmte overdraagt van heet water uit de cv-ketel naar de lucht in de kamer.

Vrijwel alle dagen van de week was hij te vinden in een voormalige kapsalon achter het station in Almelo om te sleutelen aan de Fiwihex. De afkorting staat voor ‘fine wire heat exchange’ en geeft precies aan wat het is. De uitwisseling van warmte gebeurt via vele honderden koperdraadjes die letterlijk verween zijn met dunne buisjes waar water doorheen stroomt. Het systeem is zo efficiënt dat je in plaats van enkele vierkante meters radiator kunt volstaan met een plafondventilator ter grootte van een autowiel.

De Fiwihex vormt het hart van de energieproducerende kas die enkele jaren geleden is gebouwd in Huissen bij Arnhem. Een kas is eigenlijk een grote zonnecollector die over het jaar gezien drie tot vijf meer zonnewarmte opvangt dan nodig is voor de planten. Het probleem is dat de aanvoer van die warmte ongelijk verdeeld is over de seizoenen. Met de Fiwihex wordt grondwater in de zomer opgewarmd en ondergronds opgeslagen. In de winter wordt het weer opgepompt om de kas te verwarmen.

De overtollige warmte is te gebruiken om woningen van verwarming en warm water te voorzien. Samen met architect Jon Kristinsson en de Wageningse emeritus hoogleraar Gatze Lettinga heeft Van Andel dat idee verder uitgewerkt tot de Zonneterp, een woonwijk die zichzelf voorziet van warmte, elektriciteit, drinkwater en groente en waar afvalwater wordt omgezet in biogas.

Wegens zijn activiteiten op het gebied van duurzame energie kreeg Van Andel in 2002 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam, waarmee hij zeer verguld was. Dat weerhield hem er echter niet van om buitengewoon kritisch te kijken naar de veronderstelde opwarming van de aarde. Een tijd lang bivakkeerde Van Andel in een fabriek Bosnië waar de Fiwihex warmtewisselaar werd gemaakt. In de stille uren verdiepte hij zich in de warmte-overdracht, zoals die plaatsvindt in de aardse atmosfeer en kwam tot de conclusie dat de veronderstelling dat de toename van CO2 leidt tot hogere temperatuur niet kon kloppen. Anders dan veel andere klimaatsceptici werd hij zeer serieus genomen. Begin dit jaar voerde hij – eigenwijs en weerbarstig – nog een stevig debat op het KNMI. Ze boden hem de gelegenheid om zijn theorie verder te onderbouwen, maar daar is het niet meer van gekomen.

Noor van Andel overleed op 19 april van dit jaar aan de combinatie van prostaatkanker en een lekkende hartklep. Met een variant op de Lofzang van Simeon (‘Meester, nu laat gij uw dienaar gaan, in vrede,- naar uw woord’) liet hij het volgende optekenen: ‘Nu ik zie dat de jonge generatie het zo fantastisch doet, zal ik de Despoot vragen om zijn dienaar terug te roepen.’ Hij koos ervoor om zijn lichaam ter beschikking te stellen van de wetenschap, maar het kostte nog de nodige moeite om een medische faculteit te vinden die het wilde hebben. Het werd uiteindelijk de Vrije Universiteit.