Door Reynier Pronk.

In een jaarkalender die deel uitmaakte van een kerstpakket was het volgende te lezen.

Ik citeer:

Deskundigen uit de hele wereld buigen zich over de vraag hoe de verwachte zeespiegelrijzing kan worden opgevangen. Een stijging van minstens veertig centimeter, mogelijk zelfs een meter méér, achten de oceanografen en meteorologen waarschijnlijk, boven de natuurlijke stijging van twintig centimeter per eeuw. De komende honderd jaar zal het peil van de Noordzee wel eens een meter hoger kunnen worden. Als dat zo is, moet er rekening mee worden gehouden dat

de kustlijn honderd meter achteruit wordt verlegd,

dat de verzilting zal toenemen,

dat bruggen te laag worden,

dat Rotterdam en Europoort door sluizen moeten worden afgesloten,

dat de druk op de tunnels te zwaar wordt en

dat dijken, havens en andere waterwerken en andere waterwerken niet langer voor hun taak berekend zijn.

Negenennegentig van de honderd Nederlanders die dit lazen, hebben waarschijnlijk gedacht: we zien wel, het zal onze tijd wel duren, honderd jaar is een lange tijd. Wie dan leeft die dan zorgt. Toch zou een beetje verontrusting ons niet misstaan, temeer omdat wijzélf de oorzaak zijn van al die verwachte problemen. De wetenschapsmensen verwachten dat de temperatuur de komende tijd anderhalve graad en misschien wel viereneenhalve graad zal stijgen. Het wordt warmer door het zogeheten broeikaseffect, dat de mens in de dampkring veroorzaakt door de uitstoot van verbrandingsgassen en allerlei chemische stoffen. Het ziet ernaar uit dat de lage landen bij de zee de prijs voor de welvaart moeten opbrengen in de vorm van geweldige inspanningen om de voeten droog te blijven houden.

Maar gezien in het licht van onze landschapsgeschiedenis is ook dit verontrustende krantenbericht maar een onbelangrijke momentopname. En nu kan de wetenschap ons tenminste nog waarschuwen. Dat was vroeger ondenkbaar, terwijl er toch al heel wat veranderingen in de zeespiegelhoogte zijn geweest. Lopend over het strand, kijkend naar de schijnbaar veilige, immers hoge duinen, mogen we dan wel denken dat onze kustlijn onwrikbaar vast ligt, maar in werkelijkheid was dat wel even anders. Op het eerste gezicht is er sinds de Romeinse tijd niet eens veel veranderd, afgezien dan van de waddenkust en bij Zeeland maar realiseer u wel dat toen, veilig achter de duinen, bij de vroegere uitmonding van de Oude Rijn de vesting Brittenburg was…

Komt een tekst als deze u bekend voor? En denkt u, ja hoor, dat heb ik al zo vaak en tot vervelens toe gehoord, dan hebt u gelijk. Maar als ik u nu verklap dat deze tekst uit het jaarboek van 1986 (ik herhaal: negentienzesentachtig) van de IJmuidense Hoogovens komt (om twee redenen pikant) dan kunt u:

a) vaststellen dat het narratief nog immer niet veranderd is.

b) dat wij nu 37 (ik herhaal zevenendertig jaar) verder zijn en de voorspelde hel en verdoemenis al in één of andere vorm zichtbaar zou moeten zijn; de zee zou inmiddels minstens tegen de duinvoet moeten klotsen en evacuatie uit de westelijke provincies zou op z’n minst in voorbereiding moeten zijn.

Reynier Pronk.

c) In werkelijkheid is de zeespiegel nauwelijks gestegen. Wat wel gestegen is? De hysterie rond dit thema: die heeft ongekende en onbeheersbare vormen aangenomen.

Waar ik me over blijf verbazen is dat geen enkele wetenschapper ooit ter verantwoording wordt geroepen voor de vaak dwaze en altijd weer alarmerende onzin die hij/zij/hen heeft uitgekraamd.

De heersers van vroeger wisten wel raad met raadgevers, piskijkers en alchemisten wiens voorspellingen niet waren uitgekomen.

Ik durf de stelling wel aan dat echte wetenschappers geen voorspellingen doen.

***