Richard Lindzen.

Door Richard Lindzen.

De huidige obsessie met het CO2-vrij maken vond zijn oorsprong in de reactie op de verbazingwekkende periode na de Tweede Wereldoorlog, toen gewone arbeiders een huis en een auto konden bezitten. Ik was student in de jaren vijftig en begin jaren zestig. Het bespotten van de slechte smaak en het materialisme van deze mensen was endemisch.

Met de oorlog in Vietnam werden de zaken nog versterkt, omdat de arbeidersklasse werd opgeroepen terwijl studenten uitstel van dienst vroegen (studenten waren in deze periode nog steeds een relatieve elite; de ​​enorme uitbreiding van het hoger onderwijs was nog maar net begonnen). Ze rechtvaardigden hun gedrag door vol te houden dat de oorlog in Vietnam onwettig was, terwijl ze het voor de hand liggende feit negeerden dat Vietnamese mensen naar het zuiden vluchtten in plaats van naar het noorden. Het was in de mode om de VS als slecht te beschouwen. De oppositie ging vaak over tot geweld met groepen als de Weathermen en SDS (Students for a Democratic Society).

In 1968 gaf ik les aan de Universiteit van Chicago. We brachten de zomer door in Colorado, en we hadden een studentenhuis naast ons appartement. Toen we terugkwamen, vonden we een politieauto die ons appartement in de gaten hield. De huisoppas had ons appartement blijkbaar tijdens de Democratische Partijconventie in een studentenhuis voor de SDS veranderd. Ons appartement lag bezaaid met hun lectuur, waaronder instructies voor het vergiftigen van de watervoorziening van Chicago.

Deze periode leek te eindigen met de verkiezing van Nixon, maar we weten nu dat dit nog maar het begin was van de lange mars door de instituties. Momenteel ligt er grote nadruk op de mars door de onderwijsinstellingen: eerst de onderwijsscholen en vervolgens het hoger onderwijs in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen, en nu STEM. *) Wat meestal wordt genegeerd, is dat de eerste instellingen die onder de loep werden genomen, professionele verenigingen waren. Mijn vrouw woonde eind jaren zestig een bijeenkomst van de Modern Language Association bij, en die was al helemaal woke.

Hoewel er momenteel een focus ligt op het veroveren van onderwijs, denk ik dat het een vergissing zou zijn om de traditionele focus op de productiemiddelen te negeren. Het vehikel hiervoor was de verovering van de milieubeweging. Vóór 1970 lag de focus van deze beweging op zaken als walvissen, landschap, schone lucht en water, en bevolking. Met de eerste Dag van de Aarde in april 1970 werd de aandacht echter verlegd naar de energiesector, die immers van fundamenteel belang is voor alle productie en, daaraan gerelateerd, biljoenen dollars omvat.

Deze verschuiving ging gepaard met de oprichting van nieuwe milieuorganisaties, zoals Environmental Defense en de Natural Resources Defense Council. Het ging ook gepaard met nieuwe overheidsorganisaties :  de EPA en het Department of Transportation. Opnieuw waren professionele verenigingen een gemakkelijke prooi: de American Meteorological Society, de American Geophysical Union en zelfs de ereverenigingen, zoals de National Academy of Science en de American Academy of Arts and Sciences.

Er was in het begin wel wat gedoe. De beweging probeerde zich aanvankelijk te concentreren op de mondiale afkoeling, als gevolg van de reflectie van zonlicht door sulfaataerosolen die worden uitgestoten door kolengestookte elektriciteitscentrales. Tussen de jaren dertig en zeventig leek er immers sprake te zijn van mondiale afkoeling. De afkoeling eindigde echter in de jaren zeventig. Er was een extra poging om de sulfaten te binden aan zure regen, die naar verluidt bossen doodden. Ook dit idee bleek een blindganger.

In de jaren zeventig richtte de aandacht zich op CO2 en de bijdrage ervan aan de opwarming via het broeikaseffect. De aantrekkingskracht van het beheersen van CO2 op politieke controlefreaks was duidelijk. Het was het onvermijdelijke product van alle verbranding van op koolstof gebaseerde brandstoffen. Het was ook het product van de ademhaling. Er was echter een probleem: CO2 was een klein broeikasgas vergeleken met de natuurlijk geproduceerde waterdamp. Een verdubbeling van de CO2-uitstoot zou slechts leiden tot een opwarming van minder dan 1°C.

Een artikel uit de vroege jaren zeventig van Manabe en Wetherald kwam te hulp. Met behulp van een zeer onrealistisch eendimensionaal model van de atmosfeer ontdekten ze dat de veronderstelling (zonder enige basis) dat de relatieve vochtigheid constant bleef naarmate de atmosfeer warmer werd, een positieve feedback zou opleveren die de impact van CO2 met een factor 2 zou versterken. Het principe van Le Chatelier, dat stelt dat natuurlijke systemen de neiging hebben zich tegen verandering te verzetten, maar om eerlijk te zijn: dit principe was niet iets dat rigoureus bewezen was.

Positieve feedback werd nu de standaard van alle klimaatmodellen, die nu reacties produceerden op een verdubbeling van de CO2-uitstoot van 3°C en zelfs 4°C in plaats van op een schamele 1°C of minder. Het enthousiasme van politici werd grenzeloos. Deugdsignalerende elites beloofden binnen een decennium, of twee, of drie, een netto-nul-uitstoot te bereiken, zonder enig idee hoe ze dat moesten doen zonder hun samenleving te vernietigen. Gewone mensen, geconfronteerd met onmogelijke eisen aan hun eigen welzijn, hebben een opwarming van een paar graden niet erg indrukwekkend gevonden. Weinigen overwegen zich terug te trekken naar het Noordpoolgebied in plaats van naar Florida.

Opgewonden politici, geconfronteerd met dit verzet, hebben verwoed hun narratief veranderd. In plaats van minuscule veranderingen in de temperatuurmetingen te benadrukken, wijzen ze nu op extreme weersomstandigheden – die bijna dagelijks ergens op aarde voorkomen – als bewijs, niet alleen van klimaatverandering, maar ook van klimaatverandering als gevolg van de toenemende CO2-uitstoot (en nu ook van de nog verwaarloosbare bijdragen aan het broeikaseffect, zoals methaan en lachgas), ook al vertonen dergelijke extremen geen significante correlatie met de uitstoot.

Vanuit politiek oogpunt bieden extremen handige beelden die meer emotionele impact hebben dan kleine temperatuurveranderingen. De wanhoop van politieke figuren gaat vaak verder dan de bewering dat klimaatverandering een existentiële bedreiging is, ook al komen de officiële documenten die zijn verschenen om de zorgen over het klimaat te ondersteunen nooit in de buurt van deze bewering.

Ik moet opmerken dat er één uitzondering was op de focus op opwarming, en dat was de kwestie van de aantasting van de ozonlaag. Maar zelfs deze kwestie diende een doel. Toen Richard Benedick, de Amerikaanse onderhandelaar van de Conventie van Montreal die Freon verbood, op de terugweg uit Montreal het MIT passeerde, verheugde hij zich over zijn succes, maar verzekerde ons dat we nog niets hadden gezien; we moeten afwachten wat ze met CO2 gaan doen. Kortom, de ozonproblematiek vormde een opstapje voor de opwarming van de aarde.

Natuurlijk is de aantrekkingskracht van macht niet het enige dat politici motiveert. Het vermogen om biljoenen dollars toe te kennen om onze energiesector te heroriënteren betekent dat er ontvangers zijn van deze biljoenen dollars, en deze ontvangers hoeven slechts een paar procent van deze biljoenen dollars te delen om de campagnes van deze politici gedurende vele verkiezingsrondes te ondersteunen.

***

*) STEM (Science, Technology, Engineering, and Mathematics) is een onderwijsmethodiek die zich richt op de ‘harde’ wetenschappen om kritisch denken en technische kennis te ontwikkelen en probleemoplossende vaardigheden te verbeteren.

***

Over de auteur
Richard Lindzen is Alfred P. Sloan hoogleraar Atmosferische Wetenschappen, emeritus aan het Massachusetts Institute of Technology.
***

Bron hier.

***