Uitgezette paling verdwaalt niet

Uitgezette paling verdwaalt niet, de enige verdwaalde was een autochtone Zweedse paling in dit experiment

Wat krijg je als een sportvisser – Jaap Quak- die Nederlandse beroepsvissers van het water wil jagen een jaarlijkse palingconferentie in Canada bezoekt (zie hier overzicht alle abstracts) over onderzoek naar migratie van paling? Dan vist hij daar een onderzoek uit dat zijn stellingname van pas komt en schreeuwt dat in zijn eigen blaadje Het Visblad van de daken: ‘ Uitzet gebiedsvreemde aal helpt niet’, waarbij Quak meteen schreeuwt dat dus de hele logica van het Europese Aalmanagement Plan over boord kan: want dat Europese managementplan is gebaseerd op de vangst en heruitzet van glasaal (palinglarven die uit de paaigronden komen zwemmen in de Sargassozee) die in de Severn-rivier (GB) en in Frankrijk wordt gevangen. Die glasaal wordt dan bijvoorbeeld in Nederland eerst in kwekerijen opgefokt en dan als grotere paling heruitgezet. De logica achter het Managementplan veronderstelt dat de hele Europese palingpopulatie van een zelfde soort is zonder genetische verschillen of voorkeuren. Je hebt dus geen onderscheid tussen autochtone en allochtone aal.

Dat die opgekweekte Severn-paling van zijn a propos zou zijn, als hij plots in het IJsselmeer moet opgroeien in plaats van in de UK, het klinkt wel wetenschappelijk revolutionair, en wie weet had ik in Quak’s positie wel het zelfde willen suggereren. Maar….klopt het ook? Kun je conclusies van deze Canadese studie naar Europa importeren? Is er een verschil in overleving tussen allochtone alen en autochtone alen?

Het gaat om deze studie van Couillard et al, die dit voorjaar al werd gepubliceerd in het North American Journal of Fisheries Management.  Ze vonden dat uitgezette glasaal gevangen bij Nova Scotia die in Lake Ontario opgroeide dunner was (maar wel even groot) dan glasaal die op eigen kracht de Sint Lawrence rivier was opgezwommen om zo in Lake Ontarion hun ding te doen: opgroeien tot schieraal. Dunnere aal heeft minder kans om de paaigronden van de Sargassozee te bereiken, en volgens een modelberekening zou 57 procent van de dikke wilde aal wel aankomen, en nul procent van de uitzet. Dat is geen vrolijk resultaat, als je juist wilt dat met uitzet meer overlevende schieraal krijgt die uittrekt. Ze concluderen:

These results support the recommendation to source and stock American Eels at sites where they have similar life strategies to increase the likelihood of successful silver eel escapement.

Je moet dus het zelfde type glasaal uitzetten, suggereert deze studie, die ik nog even in zijn geheel moet lezen. Want er klopt iets niet. Als die wilde intrek uit de zelfde bronpopulatie komt als de glasaal die voor uitzet is gevangen, is ‘gebiedsvreemd’ een onzinterm. Dan zou glasaal door het zwemmen naar hun opgroeigronden dikker en vetter worden. Dat lijkt me stug.

Daar staat dan ook weer deze Zweedse studie in Marine Ecology Progress Series tegenover uit 2013 van Hakan Westerberg. Zij merkten wilde (autochtone) en uitgezette (allochtone) paling – van glasaal uit de Britse Severn Estuarium- die wilde uittrekken uit Zweedse rivieren met acoustische transponders. Zij lazen vervolgens uit of de allochtone alen een volledig andere migratieroute zouden nemen, of gedesorienteerd zouden rondhangen. Nee dus, de volwassen aal kiest de zelfde migratieroute. Of ze nu in een Zweedse rivier zijn opgegroeid of een Britse: een steun aan het Europese Aal Management Plan. Dus wat bedoeld Quak nu eigenlijk met ‘ gebiedsvreemd’? Heeft hij dat woord zelf bedacht? Al hebben de Zweden hier niet het verschil in vetgehalte gemeten…

Gebiedsvreemd moet wel onzin zijn…
Hoe gebiedsvreemd kan een oeroud beest zijn? We hebben het bij de paling over een miljoenen jaren bestaand beest dat de vele dramatische veranderingen in de IJstijden doorstond. Nog maar 12.000 jaar geleden lag een groot deel van Zweden onder een ijskap, en trok hier helemaal geen paling de rivieren in, de hele Zuidelijke Noordzee bestond uit land. Mij lijkt dat die paling qua intrek evolutionair gezien nooit zo kieskeurig kan zijn. Maar als Quak zijn doel is om kritisch te blijven, dan heeft hij toch weer een functie.  Zo onderschrijft Quak wel weer de stellingname van beroepsvissers over (te weinig) voedingsstoffen als fosfaat in het oppervlakte water. Het is wel weer schoon genoeg. Dus is het te simpel om Quak als kwakzalver af te serveren.

Licht herstel zichtbaar
Maar…..Zelfs Mr Aalmanagementplan Willem Dekker (voorheen van Imares) erkende op de zelfde Canadese aalconferentie dat er bij glasaalintrek in Europese wateren sprake is van licht herstel. Misschien moest Jaap Quak tijdens die presentatie even naar de WC. In de Severn keert nu tussen 10 en 20 procent van de glasaal terug ten opzichte van de topjaren 60-70, in de Noordzeeserie (bij de Afsluitdijk) nu 4-5 procent. Dat was in de meetserie bij de Afsluitdijk van Imares eerder even 1 procent, een getal dat actiegroepen als Wereld Natuur Fonds gretig citeerden. Opvallend in de grafiek van Dekker is dat juist de glasaalintrek in de jaren ’80 bij de Afsluitdijk plots kelderde, waar die plotse duikeling in glasaal-aankomst bij de Zweedse en Atlantische serie veel minder zichtbaar is. Die liep veel geleidelijker en was minder sterk aanwezig.

Je zou dus ook kunnen denken, dat het in gebruik nemen van de RZWI op Wieringen rond die tijd veel glasaal weglokte bij de meetlocatie van Imares: een verklaring waarmee een beroepsvisser mee kwam aanzetten. Glasaal komt af op een zogenaamde ‘lokstroom’: zoet water dat ze vertelt ‘ hier kun je intrekken’. Dan is de ‘dramatische achteruitgang van glasaal’ dus deels een artefact van lokale wijziging in milieuomstandigheden in 1980. Niemand die het kortom zeker weet. Klimaatverandering kan een rol spelen.

Komend jaar is alvast het ijkmoment van de Kaderrichtlijn Water. Dan blijkt dat Nederland nog lang niet voldoet aan de eisen om de vele duizenden knelpunten voor vismigratie op te lossen, maar we krijgen dan weer uitstel tot 2027/Sint Juttemis. In de tussentijd is er dus geld nodig om de bestanden van deze heerlijke consumptievis op te pompen. Iedere partij die geld steekt in onderzoek en herstel is dan welkom, of het nu sportvissers, beroepsvissers of palingboeren zijn. Als we maar paling kunnen blijven eten.  Het positieve van al dit palingoproer is dat wetenschappers nu eindelijk meer onderzoek willen en kunnen doen naar deze oeroude consumptievis.

Tegelijk is het een natuurbeschermingstest: als we zelfs bij zo’n populaire vis van de dis niet slagen zijn herstel te bewerken, moeten we onze mond houden richting regenwoudkappers en andere exotische natuurbarbaren. We zijn dan zelf geen haar beter.

Alvast een goed nieuw jaar gewenst.