Dick Thoenes.

Enige hoogtepunten uit het boek “Climate Change: The Facts 2017”, uitgegeven door het Institute of Public Affairs, Melbourne 2017.

Met mijn commentaar in cursief.

 

 

 

 

 

 

Deel 4: Maatschappelijke aspecten

(Voor eerdere delen zie hier, hier en hier.)

Het klimaatalarmisme en de beperking van de vrijheid van meningsuiting:

Zie de hoofdstukken 14 (Matt Ridley), 16 (Paul Driessen), 17 (Simon Breheny) en 22 (Clive James).

Financiële consequenties van klimaatpolitiek:

Zie de hoofdstukken 13 (Craig Idso), 14 (Matt Ridley), 15 (Björn Lomborg).

Het “klimaat” wordt tegenwoordig beschouwd als een van de belangrijkste maatschappelijke kwesties. En met “klimaat” wordt dan bedoeld het gemiddelde wereldklimaat, iets dat overigens bijzonder moeilijk te bepalen is, zoals in de vorige delen is besproken. Er wordt veel onderzoek aan gedaan, er worden veel nieuwe feiten gevonden, maar er worden vooral veel computerberekeningen gedaan met de bedoeling de toekomst te voorspellen. Die computermodellen zijn gebaseerd op wetenschappelijke kennis, die echter vaak verouderd is. Een van de allergrootste problemen is de communicatie van de resultaten naar het publiek, de pers en de politiek. Daarvoor zijn verschillende redenen: de materie is buitengewoon complex en moeilijk uit te leggen voor niet-deskundigen, maar een groter probleem is dat er in de politiek eigenaardige vooroordelen leven, waardoor men niet voldoende ontvankelijk is voor de resultaten van de wetenschap. En men verwart de uitkomsten van computerberekeningen met wetenschap.

In 1988 is door de VN opgericht het ‘Intergovernmental Panel on Climate Change’ (IPCC), om de risico’s van klimaatverandering te evalueren en te publiceren. Het begrip “klimaatverandering” wordt door het IPCC echter beperkt tot de door de mens veroorzaakte klimaatverandering. In haar opdracht staat namelijk dat het IPCC moet rapporteren over de invloed van de mens op het klimaat en niet over een alomvattende studie van het klimaat. Daardoor heeft men vanaf het begin de natuurlijke klimaatveranderingen bewust buiten beschouwing gelaten. Dat is gebleken een enorme vergissing te zijn. Pers en politiek hebben steeds kritiekloos de uitspraken van het IPCC overgenomen, waarbij men er van uit gaat dat het IPCC “de wetenschap” vertegenwoordigt. “Niets is echter minder waar” is een bekend cliché dat ook hier van toepassing is.

In de loop der tijden bleek steeds duidelijker dat het IPCC niet primair een wetenschappelijk maar een politiek instituut is. Het heeft een verborgen agenda en rapporteert alleen over onderzoek waarin de AGW-(“Anthropogenic Global Warming”) theorie werd bevestigd. Werkelijk belangrijk wetenschappelijk onderzoek werd dikwijls genegeerd (zie deel 3).

Het is vooral door actie van politici dat deze onwaarachtigheid steeds meer werd geïnstitutionaliseerd. Vrijwel elke politicus in de westerse wereld verkondigt dat de mens door de verbranding van fossiele brandstoffen bijdraagt aan “klimaatverandering”, wat tegenwoordig een eufemisme is voor wereldwijde opwarming. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat dat niet waar is, maar dat willen politici niet weten.

Clive James wijst in hoofdstuk 22 op de absurditeit van het alarmistische idee van een “countdown” naar een “tipping point” (“that may come sooner than you think”). Zo’n tipping point zou betekenen dat er vanaf dat moment niets meer te doen is aan het voorkomen van rampen, de zaak gaat dan volledig uit de hand lopen. Dit is niet gebaseerd op enig wetenschappelijk idee, maar volledig op macabere fantasie.

James memoreert ook de Democratic Convention in 2008, waarop Obama zei dat wanneer je de stijging van de zeespiegel wil tegengaan, je dan op hem moest stemmen. Hij werd verkozen en de zeespiegel steeg niet minder dan voorheen.

Het blijkt dat het eigenlijk niet meer om wetenschap gaat, maar om geloof. Als men gelooft dat de aarde door de mens wordt opgewarmd, dat de mens schuldig is en moet boeten, dan is daar niets tegen in te brengen. Een gelovige luistert niet naar rede.

Dat weten we al sinds het proces tegen Galilei in 1633. Toen hij zijn aanklager uitnodigde om door zijn telescoop te kijken, antwoordde deze “dat hoeft niet, want wij weten alles al” (wij = de kerk). Geloof was belangrijker dan wetenschap. Ik vermoed dat juist door de afkalving van het Christelijk geloof de behoefte aan een ander geloof is toegenomen. Wij zien dan ook dat het klimaatgeloof allereerst macht kreeg in de landen die oorspronkelijk overwegend protestants-christelijke waren: Nederland, Duitsland, Scandinavië en de Angelsaksische landen. Helaas doet de Paus er nu ook aan mee en die heeft weer meer dan een miljard aanhangers.

Dit geloof heeft werkelijk zeer ernstige vormen aangenomen, wat blijkt uit het feit dat behalve de Paus vooraanstaande wereldleiders zoals Barack Obama en Angela Merkel hieraan meedoen. Paul Driessen wijdt een artikel (hoofdstuk 16) aan de eenzijdige voorlichting die door het Vaticaan wordt verspreid. Maar ook Obama en Merkel verkondigen het klimaatgeloof omdat ze al vele jaren lang eenzijdig worden voorgelicht door hun adviseurs. Clive James wijdt een ironisch betoog (hoofdstuk 22) aan deze griezelige bewegingen.

Vooral in de USA worden wetenschappers die objectieve voorlichting geven zwart gemaakt. Men gaat ervan uit dat zij bedriegers zijn die door de olie-industrie worden betaald.

Dat dit om meerdere redenen absurd is, is overduidelijk voor iedereen die deze wereld een beetje kent. De olie-industrie is niet werkelijk geïnteresseerd in de uitkomst van de klimaatdiscussie, ze verkopen hun olie toch wel. En als ze de publieke opinie zouden willen beïnvloeden, hebben ze daarvoor de beschikking over professionele PR-afdelingen die aanzienlijk effectiever zijn dan enkele omgekochte hoogleraren. En wat die hoogleraren betreft, kan ik mij niet voorstellen dat die zich laten omkopen om onwaarheden te verkondigen. Ik ben zelf als hoogleraar adviseur geweest van een grote oliemaatschappij en ik werd betaald om adviezen te geven, niet om omgepraat te worden. De medewerkers die ik adviseerde hadden daar ook niet de minste neiging toe.

Simon Breheny wijst in hoofdstuk 17 op zeer kwalijke activiteiten in de USA, waarbij men advocaten inhuurt om grote oliemaatschappijen (zoals Exxon-Mobil) aan te klagen omdat zij zogenaamd hun aandeelhouders vals zouden voorlichten, door hen niet te wijzen op mogelijke toekomstige beperkingen van het aardolie-gebruik, waardoor de winsten zouden kunnen dalen. Wij kunnen ons niet voorstellen dat een rechtbank deze onzin serieus zou nemen, maar in Amerika worden er op deze manier miljoenen verdiend. Hieruit blijkt weer dat het niet om de wetenschap gaat maar om geld verdienen.

Ook in Nederland wordt het klimaatgeloof verkondigd door bijna alle politici, door de meeste kranten (vooral de “kwaliteitskranten”) en ook door de NOS. Ook hier worden critici (meestal sceptici genoemd) vaak afgeschilderd als “vijanden van het volk” die je vooral niet serieus moet nemen. Het woord “scepticus” is zelfs een scheldwoord geworden. Terwijl natuurlijk elke serieuze natuurwetenschapper een scepticus behoort te zijn.

Het is trouwens in de gehele westerse wereld gebruikelijk om klimaatcritici zwart te maken, om niet op hun argumenten in te gaan maar ze te kwalificeren als ondeskundig, onwetenschappelijk en zelfs als “klimaatontkenner” (climate denier), een absurde term, bedoeld om associaties op te roepen met de term “holocaust denier”. Een onfatsoenlijke vergelijking.

Breheny wijst ook op acties die bedoeld zijn om critici de mond te snoeren. Op allerlei plaatsen in Amerika (en Australië) zijn eisen gesteld om klimaatcritici het recht te ontnemen om te publiceren. Hij noemt dit “threats to freedom of speech”. Dit was ook aan de orde bij processen die Mann aanspande tegen zijn critici (Mann was de persoon die de beroemde maar bedrieglijke “hockey stick”-grafiek publiceerde). Het griezelige is dat ook universiteiten in de USA zich aansluiten bij deze beweging om sceptici (critici) de mond te snoeren. Ook in Europa worden critici vaak weggezet als “oneerlijk”. Zij zouden immers worden betaald om desinformatie te verspreiden.

Waar weinig over gesproken wordt is het gevaar dat op scholen leerlingen worden geïndoctrineerd in het klimaatalarmisme. Dit gebeurt op grote schaal in Amerika, Australië en ook in Europa.

Er zijn zelfs alarmisten die toegeven dat “freedom of speech” een groot goed is, maar dat die toch moet worden opgeofferd wanneer het de politieke wil aantast die nodig is om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan (Judith Brett, Australië 2014).

Een sterk argument voor “freedom of speech” is juist dat de wetenschap die nodig heeft bij zijn ontwikkeling. De wetenschappelijke discussie is immers een noodzakelijke factor daarbij. Onderdrukking van de wetenschappelijke discussie, zoals nu gebeurt in de klimaatwetenschap, heeft een gezonde ontwikkeling daarvan de laatste twintig jaar in de weg gestaan.

Een maatschappelijk ontwikkeling die hier nauw aan verbonden is, is het invoeren van een uiterst kostbare politiek om “het klimaat te redden”, door bijvoorbeeld astronomische bedragen van gemeenschapsgeld uit te geven aan “duurzame energie”. Daaronder vallen dan windmolens, zonnecellen en het stoken van houttabletten in kolencentrales. Matt Ridley wijst op de enorme verspilling die op dit gebied plaats vindt. Er zijn in de westerse wereld tientallen miljarden uitgegeven aan windmolens, waarvan bekend is dat ze geen effect hebben op klimaatverandering en dat de opgewekte stroom bovendien altijd veel duurder is dan stroom opgewekt met conventionele centrales of kernreactoren. Ridley wijst er op dat dit geld beter besteed had kunnen worden aan de bouw van elektrische centrales in ontwikkelingslanden, hetgeen dan zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van de armoede daar. De technische tekortkomingen van de opwekking van “duurzame energie” mogen weer niet besproken worden, dat wordt gezien als ondermijning van de officiële politiek.

Omdat deze problematiek ook in het parlement niet openlijk besproken mag worden, worden er gigantische bedragen aan gemeenschapsgeld verkwist. Deze verkwisting heeft ontzettende vormen aangenomen. De kosten worden uiteindelijk volledig verhaald op de burger door onredelijke verhoging van de stroomkosten. Ridley benadrukt dat vooral het armere deel van de bevolking daaronder lijdt.

Bjørn Lomborg heeft (als enige) uitgerekend wat de kosten zijn van het Parijs-accoord van 2015 en wat de te verwachten invloed op het klimaat zal zijn. Hij heeft zijn bevindingen gerapporteerd aan een commissie van de Amerikaanse senaat. Samengevat komen zijn conclusies hierop neer:

Uitvoering van het Parijs-accoord kost de USA ongeveer 300 miljard US$ per jaar, Europa ongeveer 600 miljard en de gehele wereld ongeveer 1800 miljard. Dit zijn onvoorstelbare bedragen. Voor de USA en Europa betekent dit ongeveer 1000 US$ per jaar per inwoner (inclusief ouden van dagen en baby’s).

Volgens de berekeningen zal het resultaat van al deze financiële inspanningen zijn dat de gemiddelde wereldtemperatuur in het jaar 2100 dan 0,17 °C lager zou worden, wat natuurlijk niet eens meetbaar is. Dit illustreert de absurditeit van deze overeenkomst. Die was dus mogelijk omdat het in politieke kringen niet toegestaan is om open over deze zaken te spreken. Redelijkerwijze hadden deze berekeningen gemaakt moeten worden vóórdat het akkoord werd ondertekend.

Mijn conclusie is dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting door klimaatalarmisten drie dramatische gevolgen heeft:

  • Het wordt onmogelijk gemaakt om eerlijk over de klimaatproblematiek te spreken.
  • Het onredelijke klimaatgeloof wordt gecontinueerd en verder verspreid.
  • Er worden door de politiek onverantwoorde beslissingen genomen, die veel geld kosten en weinig effectief zijn.

Naschrift

In deze vier delen heb ik de belangrijkste resultaten besproken die in worden behandeld in het boek “Climate Change: The Facts 2017”. De belangrijkste conclusies zijn mijns inziens:

  1. Mijn eigen conclusie is dat het niet mogelijk is om een gemiddelde wereldtemperatuur te bepalen met een nauwkeurigheid van enkele tienden van een graad.
  2. Het door de mens in de atmosfeer gebrachte kooldioxide (CO2) heeft geen merkbare invloed op het wereldklimaat. Het heeft een zeer positieve invloed op de groei van gewassen.
  3. De mens heeft wel invloed op het lokale klimaat via veranderd grondgebruik (inclusief stedenbouw) en directe warmteontwikkeling (door verwarming, verkeer, industrie e.d.). In hoeverre de mens hiermee ook invloed heeft op het wereldklimaat is nog onduidelijk.
  4. De klimaatalarmisten zijn verantwoordelijk voor een zekere onderdrukking van vrije meningsuiting in de westerse wereld. Dit is een zeer gevaarlijke ontwikkeling.

Ik eindig met een citaat van Matt Ridley (hoofdstuk 14):

Climate change does more good than harm. Climate change policy does more harm than good.

In deze vier afleveringen heb ik de hoogtepunten besproken uit het boek “Climate Change, The Facts 2017”. Toch omvat mijn tekst minder dan 10% van de inhoud van dit boek. Wie meer hierover wil weten raad ik van harte aan het gehele boek te lezen.