Dolf Boddeke, visserijbioloog

Dolf Boddeke, visserijbioloog

Een gastblog van Dolf Boddeke, voormalig hoofd biologisch onderzoek RIVO (Voorloper Imares). Samenvatting: Achterblijvende investeringen in kostbaar visserij-onderzoek door het sinds 2006 commercieel opererende Imares kunnen volgens Boddeke hebben geleid tot forse overschatting van scholbestanden in de Noordzee. Die scholbestanden worden bepaald op basis van aanlandingsgegevens. Maar de op boomkorvisserij geijkte gegevens worden niet gecorrigeerd voor de bestandseffecten van efficiëntere visserijmethodes van twinrig en puls met veel hogere ‘catch per unit effort’(vangstvolume doelsoort per vistijd) dan de boomkorvisserij. De boomkorvisserij bedraag nog maar een ruime 10 procent van de visserij-inspanning anno 2015, maar maakte voor 2006 het leeuwendeel van de vloot uit

.

Op 3 juli 2015 opende Visserijnieuws met een grote kop: ‘Het gaat goed met Noordzeevis’. Een blijde verrassing. In het opiniestuk ‘Doornroosjes’, dat een week eerder in Visserijnieuws verscheen, werd een lange reeks van soorten opgesomd (van aal tot zeedonderpad) waarmee het de laatste 25 jaar helemaal niet goed is gegaan in Waddenzee en kustzone. De tekst onder de kop in Visserijnieuws maakte echter duidelijk dat dit positieve nieuws vooral de scholstand in de volle Noordzee betrof. Een goede aanleiding om aan deze ‘Noordzeeschol’ eens speciale aandacht te schenken.

De term ‘Noordzeeschol’ is een generalisatie.
Er bestaan in de Noordzee vijf verschillende scholpopulaties, die opmerkelijk strikt gescheiden zijn wat betreft paaigebied, paaitijd, kinderkamergebied en voedselgronden. Het ingewikkelde en fascinerende patroon van de schollen, klein en groot en voortdurend op stap in de Noordzee, is door het bewonderenswaardige onderzoek van wijlen Joop de Veen en zijn medewerkers op het RIVO (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) in de zeventiger jaren van de vorige eeuw duidelijk zichtbaar gemaakt. Zij merkten jarenlang tienduizenden schollen op volle zee, vooral in hartje winter en vaak onder barre weersomstandigheden. Gelukkig met prachtige resultaten.

Dankzij het intensieve visserijonderzoek in vroeger jaren hebben wij nog steeds een goed inzicht in de veranderingen in scholstand en scholvisserij in de Noordzee over de afgelopen 60 jaar. Vóór 1960 stelde de Nederlandse scholvisserij/aanvoer weinig voor. De gemiddelde jaaraanvoer in die periode (12 miljoen kilogram) was slechts 15 procent van de totale jaarlijkse scholaanvoer uit de Noordzee (82 miljoen kilogram). De in 1956-1960 in Nederland aangevoerde maatse schol kwam hoofdzakelijk uit het Diepwaterkanaal.

Het patroon van de Nederlandse scholvisserij wijzigde zich sterk vanaf 1962, toen de afvoer door Rijn, Maas, Schelde en Elbe van fosfaat, de beperkende factor voor natuurlijke productie in zee en zoet water, sterk begon te stijgen. De natuurlijke productie van het continentale kustwater van België, Nederland en Duitsland nam daardoor enorm toe. Een belangrijke profiteur hiervan was de scholpopulatie in de Duitse Bocht, die van oudsher zeer slecht groeide.

Er werd in de Duitse Bocht vooral op scholpuf gevist voor eendenvoer. De schol van deze populatie ging door de stijgende aanvoer van fosfaat (nitraat was er al in overmaat) veel sneller groeien (figuur 1). De Duitse Bocht-populatie leverde als gevolg daarvan steeds grotere vangsten aan maatse schol die de aanvoer in Nederland gingen bepalen. De scholbox, een beschermd gebied voor ondermaatse schol, die in 1989-1995 geleidelijk werd ingevoerd, was bedoeld om deze ontwikkeling verder te stimuleren (figuur 2).

Figuur 1: gemiddelde lengte van 4 jaaroude wijfjes schol in het 1e kwartaal per jaarklas, twee jaar teruggezet in de tijd (zwarte vierkantjes) en  de jaarlijkse afvoer van fosfaat (witte staven) van de Rijn bij Lobith. Gegevens fosfaat : RIZA. Schol: Bannister (1978) en Rijnsdorp en anderen 1991 (aangevuld).

Figuur 1: gemiddelde lengte van 4 jaaroude wijfjes schol in het 1e kwartaal per jaarklas, twee jaar teruggezet in de tijd (zwarte vierkantjes) en de jaarlijkse afvoer van fosfaat (witte staven) van de Rijn bij Lobith. Gegevens fosfaat : RIZA. Schol: Bannister (1978) en Rijnsdorp en anderen 1991 (aangevuld). Uit Boddeke, Hagel 1995

Nederlandse visserij monopoliseerde schol en tong Noordzee
De Nederlandse kottervissers investeerden hun vanaf 1962 gestegen inkomsten uit schol en tong vooral in meer en grotere kotters met steeds zwaardere motoren. De schol werd rond 1982 in geld uitgedrukt de belangrijkste soort voor de Nederlandse visserij, vóór de traditionele koplopers tong, haring en garnaal! De Nederlandse aanvoer in 1981-1983, gemiddeld 93 miljoen kilogram per jaar, was 64 procent van de aanvoer van schol uit de gehele Noordzee. Van de Noordzeetong-aanvoer werd in die periode niet minder dan 83 procent door Nederlandse schepen aangevoerd!

De monopolisatie van de platvisvisserij door de Nederlandse visserij werd in andere landen rond de Noordzee met lede ogen bezien, vooral ook omdat de kleine kustvisserijen in die landen er sterk onder te lijden hadden. De kans om hier politiek iets aan te doen kwam in januari 1983 bij de start van de Gemeenschappelijke Visserij Politiek van de Europese Gemeenschap. Door een systeem van nationale quota werden de onder dit regiem jaarlijks te vangen hoeveelheden vis (TAC’s) onder de betrokken lidstaten verdeeld. Daarbij werd niet uitgegaan van de vangsten op dat moment, maar van ‘historische gegevens’.

Voor tong maakte dat niet veel uit. Voor Nederland kwam een quotum uit de bus van 81 procent van de TAC. Het Nederlandse scholquotum werd echter vastgesteld op slechts 38 procent, terwijl het Nederlandse aandeel in de scholaanvoer in 1983 al 64 procent was! Het Verenigd Koninkrijk daarentegen kreeg een zodanig groot scholquotum, dat het door de Britse visserij niet eens volledig benut kon worden. In de praktijk van de visserij is dit probleem op termijn soepel opgelost door de creatie van zogenaamde vlagkotters. Schepen onder Engelse vlag, met een Engels registratienummer, vissend op Engelse quota en Urks als voertaal. Voor het realiseren van deze praktische oplossing was echter tijd nodig.

Hydrologische situatie in de Z.O. Noordzee. De pijlen geven de watermassa´s aan in km3. Terheyde, T, Egmond,E en Terschelling, TS zijn monstertrajecten. De gearceerde lijn geeft de scholbox aan, de blokken a/d de verschillende scholpopulaties

Hydrologische situatie in de Z.O. Noordzee. De pijlen geven de watermassa´s aan in km3. Terheyde, T, Egmond,E en Terschelling, TS zijn monstertrajecten. De gearceerde lijn geeft de scholbox aan, de blokken a/d de verschillende scholpopulaties: uit Boddeke, Hagel 1995

Na 1990: Visserij van politieke luxepositie naar lastpak
In de tussentijd ontstond politieke paniek omdat de Nederlandse vissers hun gebruikelijke portie schol bleven aanvoeren (wit, grijs of zwart), wat uiteindelijk leidde tot het aftreden van minister Gerrit Braks in 1990. Het politieke imago van de Nederlandse visserij verslechterde door deze betreurenswaardige ontwikkelingen drastisch. Hoe de politiek hiervoor tegen de visserij aankeek, werd goed onder woorden gebracht door Pierre Lardinois, minister van Landbouw en Visserij in 1967-1973: ,,De visserij is economisch van weinig belang, het politieke belang van de visserij daarentegen is zeer groot.’’

Als gevolg van deze opvatting kon het RIVO (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) over geweldige faciliteiten beschikken. Het ministerie had een Directie Visserijen waar het RIVO rechtstreeks onder viel, met een eigen rederij. Vier onderzoekingsschepen stonden permanent ten dienste van het zeegaande onderzoek en werden het gehele jaar door onderzoekers volgeboekt.

Na het aftreden van minister Braks veranderde de visserij in Den Haag van politieke knuffelbeer in een hinderlijke risicofactor. Het Rijksinstituut voor Visseronderzoek werd losgekoppeld van de Directie Visserijen, toegevoegd aan de verzelfstandigende Directie Landbouwkundig Onderzoek en tenslotte in 2006, door samenvoeging met het natuuronderzoek van Alterra Texel en ecologisch risico-onderzoek van TNO Den Helder, omgevormd tot het volledig geprivatiseerde IMARES.

Over IMARES schreef Bionieuws in 2006: ,,Vooral bij onderzoeksinstituten als Alterra en IMARES zijn onderzoekers verplicht hun uren te verantwoorden onder een concreet project. Steeds meer onderzoekers moeten een steeds groter deel van hun salaris inverdienen.’’ Zoals redacteur Arno ’t Hoog verder duidelijk maakt: dat werkt in de wetenschap niet. En zeker niet in het visserijonderzoek waar ongeveer alles aan voortdurende verandering onderhevig is en veel geldverslindend routine-onderzoek daarom noodzakelijk is.

Het eerder genoemde verdwijnen van de kleine kustvisserijen rond de Noordzee vanaf 1960 zal ongetwijfeld een gunstige invloed hebben gehad op de recrutering vanuit de daar aanwezige kinderkamergebieden naar vier populaties van volwassen schol. Maar nummer vijf, de Duitse Bocht-populatie, is helaas weer terug op het troosteloze niveau van 1960. De Scholbox heeft nooit het gewenste resultaat gehad, door de snelle afname van de fosfaataanvoer naar het continentale kustwater na 1985.

Andere pluspunten voor de scholstand in de afgelopen tien jaren zijn de lage totaalaanvoeren geweest, waarin de ineengestorte export naar Italië van scholfilet zeker ook een rol heeft gespeeld. Dit laatste als gevolg van de concurrentie van pangasiusfilet uit Vietnam, die tegen absurd lage prijzen op de Europese markt wordt aangeboden.

Splitsing in vistechniek op zelfde bestanden, zonder vergroting onderzoeksinspanning
Van veel grotere betekenis voor de bestandsschattingen van schol en tong in de Noordzee, lijkt echter de splitsing te zijn geweest in vistechniek die in recente jaren in de platvisvisserij is opgetreden. Op tong wordt nu vooral gevist met de pulskor en op schol met de twinrig. De twinrig is een specifiek scholvistuig van reusachtige omvang, gebaseerd op het gedrag van de schol, zoals de snurrevaad. Bij gerichte visserij op schol met de twinrig kan een minimum maaswijdte (12 cm) worden gebruikt gericht op maatse schol. De Catch per Unit of Effort (CPUE) wordt met een twinrig sterk verhoogd. Iets dergelijks zien wij ook, en mogelijk in nog sterkere mate, bij de pulskor en de tong.

Een dergelijke omschakeling van ‘mixed fishery’ op soortspecifieke visserij, vereist een grote inspanning van het visserijonderzoek omdat men de bestaande reeksen van CPUE (essentieel voor het assessment) moet corrigeren voor de toegenomen efficiency van het vistuig. In het meest recente rapport van de ICES inzake schol (Plaice in Subarea IV and IIIa, NSSKWG 2015) is hiervan geen sprake. Wel wordt de pulskor genoemd omdat ‘de invloed van dit innovatieve vistuig op de scholstand en schol-stock assessment onbekend is’. Aanbevolen wordt om daar op te studeren! Het bestaan van de twinrig is, getuige dit rapport, kennelijk nog niet tot de werkgroep doorgedrongen.

Gevreesd moet daarom worden dat de magere investering in specifiek visserijonderzoek in Nederland in de afgelopen jaren heeft geleid tot grove overschatting van de bestanden van schol en tong in de Noordzee. Indien deze vrees bewaarheid wordt, is dit voor de Nederlandse visserij op platvis een uitermate ongunstige zaak.

De overheid subsidieerde afgelopen jaar ook voor een recordbedrag voor het uit de markt nemen van teveel gevangen vis, 6,4 ton euro.