Hugo Matthijssen achtergrond windmillsHugo Matthijssen.

Ik ben jaren geleden lid geweest van de consumentenbond en uit die periode had ik een groot vertrouwen in de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van hun onderzoeksresultaten en adviezen. Onlangs ben ik weer lid geworden en las in de consumentengids een “onderzoek” naar de “duurzaamheid” van onze energieleveranciers waarbij meerdere organisaties zijn betrokken.

Over het onderzoek wordt in de inleiding  het volgende aangegeven:

Dit onderzoek van de Consumentenbond, Greenpeace, Hivos, Natuur & Milieu, Wereld Natuur Fonds en WISE richt zich op de duurzaamheid van elektriciteit en verkent in welke mate de Nederlandse stroomleveranciers hier in positieve of negatieve zin aan bijdragen.

Aangegeven wordt dat het doel van het onderzoek is om particuliere en klein zakelijke afnemers inzicht te geven in de duurzaamheid van hun stroomleverancier en om de transparantie in de elektriciteitsmarkt te vergroten. Verder willen de samenwerkende organisaties met het onderzoek de Nederlandse stroomleveranciers stimuleren om duurzame keuzes te maken en een steeds grotere bijdrage te leveren aan de transitie naar een schone energievoorziening”.

De werkwijze in het kort
Om te garanderen dat er net zoveel groene stroom geproduceerd is als een klant gebruikt heeft, bestaat het systeem van Garanties van Oorsprong (GvO). Per megawattuur geproduceerde groene stroom wordt één GvO aangemaakt. Als groene stroom geleverd wordt, moet een overeenkomende hoeveelheid GvO’s worden afgeboekt.

Op basis van deze GvO’s wordt vastgesteld of de geleverde stroom “groen” is:

In dit onderzoek zijn de aard en bronsamenstelling en indien van toepassing de herkomst van de Garanties van Oorsprong (GvO’s), van in totaal 61 stroomproducten van 30 elektriciteitsleveranciers in kaart gebracht.

Voor de onderzoeksmethode en selectiecriteria wordt naar het rapport verwezen.

Naast de geleverde stroom op basis van GvO’s is ook nog gekeken naar het investeringsbeleid. Voor de beoordeling is een aantal criteria gehanteerd.

Uitgangspunt is dat windmolenstroom groen genoemd wordt en biomassa in een aantal gevallen als twijfelachtig gezien wordt omdat daar bijvoorbeeld hout wordt gebruikt direct uit bossen. Kernenergie wordt bij voorbaat afgeserveerd als minst groen op basis van “het afvalprobleem”.

Dat kernenergie een energie intensieve CO2–vrije energiebron is telt kennelijk niet mee.

Na een inventarisatie door CE Delft is per leverancier een factsheet opgesteld die aan de desbetreffende leverancier is voorgelegd met het verzoek om commentaar.

Op de factsheet is achteraf aangegeven of de elektriciteitsleverancier van de  feedbackronde gebruik gemaakt heeft. Als een bedrijf niet reageerde dan werd de informatie op de factsheet wel meegenomen in de inventarisatie.

Het genoemde “onderzoek” is in de praktijk een niet meer of minder dan een inventarisatie van de herkomst van de stroom die door de leveranciers op het net is gezet en een beoordeling van de genomen investeringsbeslissingen tot nu toe waarbij de beoordelingscriteria van te voren al vast staan zoals, fossiele centrales vervuilen evenals kerncentrales. Zonnepanelen en windmolens worden als niet vervuilend gezien. En biomassa wordt deels als groen aangemerkt en deels niet afhankelijk van de oorsprong. Niet nagedacht wordt over het feit dat windmolens om de 15 tot 20 jaar vervangen moeten worden net als auto’s en koelkasten. Hoe hernieuwbaar is dat dan nog?

Maar wat is een factsheet en hoe betrouwbaar zijn de resultaten die in een factsheet zijn weergegeven? In het rapport van de nationale ombudsman over elektrische auto’s kom ik het volgende tegen over factsheets.

Een factsheet is echter geen wetenschappelijk onderbouwd document en, zoals een medewerker van TNO verzoeker hem had meegedeeld, een factsheet is ook niet bedoeld voor het geven van een gedegen inzicht en het verantwoorden van het tot stand komen van resultaten.

De resultaten van het “onderzoek”

Als eerste is er bij het verzamelen van informatie en de verwerking daarvan in factsheets alleen naar de aanbodkant van de stroommarkt gekeken en daarbij is o.a uitgegaan van certificaten aangevuld met de achteraf verkregen informatie van de bedrijven die wel gereageerd hebben. Is dat de juiste methode vraag je je dan af.

Bij de beoordeling van de leveranciers wordt totaal geen onderscheid gemaakt tussen aanbodgestuurde stroom die op een vraaggestuurd netwerk gebracht wordt zoals de stroom van windmolens en zonnepanelen en de goed regelbare stroom van bijvoorbeeld fossiele centrales en biomassa centrales waarmee je direct de vraag kunt volgen.

Op deze wijze worden appels en peren vergeleken. In de praktijk is ons stroomnet vraaggestuurd en dat betekent dat als ergens in Nederland een lamp aangaat er op dat moment ook de productie van die lamp geregeld moet zijn. Vraag en aanbod op het netwerk moet binnen nauwe grenzen in evenwicht zijn anders valt het netwerk uit. Netbeheerders zoals Tennet zijn verantwoordelijk voor deze afstemming van vraag en aanbod op de stroommarkt.

Nu kunnen windmolens alleen aanbodgestuurd leveren en dat dan ook alleen als het voldoende waait. Windmolens leveren een vermogen wat afhankelijk is van de windkracht tot de derde macht. Dat betekent dat vanaf windkracht 4 de levering pas echt op gang komt. Toch hoor je vaak dat windmolens ook beneden windkracht 4 al stroom leveren maar dat is in de praktijk zo weinig dat die stroom geen rol speelt op de stroommarkt.

Wat aanbodgestuurde windstroom in de praktijk van de energielevering betekent, komt goed naar voren uit een meerjarig onderzoek naar de levering van alle windmolens in Engeland en Schotland  samen.

Een overzicht van de onderzoeksresultaten.

On 124 separate occasions from November 2008 to December 2010, the total generation from the windfarms metered by National Grid was less than 20MW (a fraction of the 450MW expected from a capacity in excess of 1600MW+). These periods of low wind lasted an average of 4.5 hours.
Actually, low wind occurred every six days throughout the 26-month study period. The report finds that the average frequency and duration of a low wind event of 20MW or less between November 2008 and December 2010 was once every 6.38 days for a period of 4.93 hours.
At each of the four highest peak demand points of 2010, wind output was extremely low at 4.72%, 5.51%, 2.59% and 2.51% of capacity at peak demand.
In fact, the average output from wind was 27.18% of metered capacity in 2009, 21.14% in 2010, and 24.08% between November 2008 and December 2010 inclusive.
The entire pumped storage hydro capacity in the UK can provide up to 2788MW for only 5 hours then it drops to 1060MW, and finally runs out of water after 22 hours.

The report also found that during the study period, wind generation was:

below 20% of capacity more than half the time
below 10% of capacity over one third of the time
below 2.5% capacity for the equivalent of one day in twelve
below 1.25% capacity for the equivalent of just under one day a month

Bron hier.

Uit dit onderzoek blijkt dat alle windmolens samen door het jaar heen, gemeten over meerdere jaren, ongeveer 24% leveren van het opgestelde windvermogen vermenigvuldigd met het aantal uren per jaar.

In de praktijk blijkt ook dat levering is sterk weersafhankelijk is en ook dat er de helft van de tijd minder dan 20% van de het opgestelde windvermogen beschikbaar komt als het weinig of niet waait.

Windstroom is dan ook in de praktijk moeilijk inpasbaar op een vraaggestuurd netwerk. Uit het praktijkonderzoek blijkt dat zelfs een buffercapaciteit van ongeveer 36000 Mwu, in de vorm pumped storage, maar net genoeg voor iets meer dan etmaal.

Kijk je naar de winter met enkele mistige donkere dagen achter elkaar dan is deze pumped storage zwaar onvoldoende en zijn we volledig afhankelijk van de fossiele centrales. Je kunt dan ook geen centrales sluiten.

Als we de levering van windmolens vergelijken met fossiele centrales dan zie je bij de centrales  een mix van basislastcentrales en goed regelbare centrales zoals de moderne steg centrales. Met deze mix kun je de vraag goed volgen en hou je de vraag en het aanbod op het netwerk in evenwicht.

Het zal duidelijk zijn dat weersafhankelijke aanbodgestuurde windstroom dat evenwicht kan verstoren bijvoorbeeld als de levering van windmolens toeneemt bij afnemende vraag of onverwacht wegvalt bij toenemende vraag. Dat betekent ook dat in Nederland de netstabiliteit met daarin de wisselende levering van windmolens in evenwicht gehouden wordt door het op en afregelen van fossiele centrales, die daardoor extra brandstof gaan gebruiken. Weersafhankelijke aanbodgestuurde  windstroom kost aan de fossiele kant dan ook extra brandstofverbruik waardoor ook windmolens indirect zorgen voor extra CO2 uitstoot als gevolg van  deze inpassingsverliezen.

Nu terug naar het onderzoek naar de “duurzaamheid” van onze stroomlevering. CE delft  gaat volledig voorbij aan de werking van een aanbodgestuurd netwerk en gooit aanbod gestuurde stroom en vraaggestuurd stroom die aan het net geleverd wordt op een hoop. In dit “onderzoek” wordt het stroomnet gezien als een soort black box die weersafhankelijke stroom opneemt en er voor zorgt dat de koper van windstroom ook als het onvoldoende of niet waait vraaggestuurd stroom kan gebruiken en dat is technisch gezien onzin.

Er wordt volledig voorbij gegaan aan het feit dat windmolens, zoals uit het praktijk onderzoek blijkt, door het jaar heen gemiddeld niet meer dan 24% van het opgestelde vermogen leveren en dat ook nog eens met enorme pieken naast perioden met heel weinig of geen stroomlevering. Zou je werkelijk alleen windstroom afnemen zoals nu de klanten wordt voorgespiegeld en daarvan afhankelijk zijn dan zaten de afnemers van windstroom de helft van de tijd vrijwel zonder stroom en de andere helft van de tijd wordt dan pieksgewijs stroom geleverd. Daar kan geen  huishouden of bedrijf op draaien.

In de praktijk van het  vraaggestuurde netwerk parasiteren de windmolens met hun aanbodgestuurde stroom op de fossiele centrales voor de balancering. Zonder die centrales was er geen gestabiliseerd netwerk mogelijk met weersafhankelijke stroombronnen. Je kunt dan ook niet, zoals in dit “onderzoek” wordt gedaan aanbod gestuurde windstroom een op een vergelijken met de stroom uit fossiele centrales. Fossiele centrales zijn heel goed regelbaar en worden in de praktijk dan ook ingezet om de windstroom te balanceren en dat gaat gepaard met  inpassingsverlies. Hoe hoger het percentage windstroom op ons netwerk hoe groter deze verliezen en dat zie je niet terug als je alleen de certificaten aan de aanbodzijde bekijkt. Alle huishoudens in Nederland draaien op dezelfde mix van fossiel, zon en wind en daarnaast biomassa en andere kleinere bronnen zoals waterkracht en WKK installaties.

Windmolens zijn alleen bruikbaar op een vraaggestuurd netwerk als het onze als er voldoende balanceringscapaciteit beschikbaar is, wat in Nederland alleen mogelijk is met fossiele centrales. Je kunt ook onmogelijk beweren dat we in de toekomst grote hoeveelheden windstroom kunnen produceren en gebruiken.

Zowel wind als zon zullen nooit de gewone centrales kunnen vervangen als basisvoorziening. Het waait immers lang niet altijd en het is ook wel eens nacht. De CO2-winst blijft dus beperkt, net als de bijdrage aan “groene” energie.

Er is geen enkel huishouden in Nederland waar alleen windstroom gebruikt wordt, ook niet als ze dat als zodanig op hun rekening gepresenteerd zien.

Nogmaals met alleen windmolens als bron  zitten we de helft van de tijd gewoon zonder. Toch beweert Greenpeace dat windstroom de toekomst is. Dat begint toch aardig te lijken op het sprookje over “de nieuwe kleren van de keizer”.

Met 5% windstroom op ons net kom je niet echt ver en ook na invoering van het energieakkoord    levert windstroom een relatief kleine bijdrage aan ons totale energiegebruik

Het aandeel biomassa
Terecht zetten in dit rapport nu biomassa er deels naast. De vraag is echter of we biomassa nog wel als “groen of hernieuwbaar” kunnen zien.

Uitgaande van de resultaten in het rapport van de KNAW over dit onderwerp zou je al helemaal geen biomassa meer moeten gebruiken. De biomassa zet ik er even naast omdat daarover de discussie ten aanzien van de werkelijke CO2-besparing op wetenschappelijke gronden geopend is.

In de praktijk blijft dan alleen 5% windenergie als bijdrage aan ons elektricitijdsverbruik in 2014 over als “groene” product naast de minder dan 1% bijdrage van zonne-energie en waterkracht samen.

Uit onderzoek van de Rekenkamer blijkt ook nog eens heel duidelijk dat we de doelstelling van het energieakkoord niet gaan halen er moeten nog miljarden bij.

Samenvatting en conclusie
Het “onderzoek” van  de Consumentenbond, Greenpeace, Hivos, Natuur & Milieu, Wereld Natuur Fonds en WISE naar de duurzaamheid van elektriciteit is onvolledig en methodologisch onjuist. Er worden op basis van een inventarisatie aanbodgestuurde windstroom (5% in 2014) en vraaggestuurde stroom van bijvoorbeeld fossiele centrales (totaal 80%) op een hoop gegooid en dat is appels en peren vergelijken. Weersafhankelijke aanbodgestuurde windmolens, die de helft van de tijd regelmatig pieken en de andere helft van de tijd minder dan 20% van het opgestelde vermogen leveren, worden in dit onderzoek gelijk gesteld aan vraaggestuurd leverende centrales.

Op een vraaggestuurd netwerk kost juist de balancering van de productie van windmolens extra brandstof zodat in de praktijk de windstroomproducenten parasiteren op de levering van de fossiele centrales. Dat betekent ook dat je voor de vaststelling van de levering van windstroom niet alleen van certificaten kunt uitgaan. Dat nog los van het feit dat windstroom net zo hernieuwbaar is als de windmolens die om de 15 tot 20 jaar vervangen moeten worden.

De balanceringsverliezen en de verliezen van niet inpasbare pieken worden niet in mindering gebracht op het aanbod van de windmolens en de extra co2 uitstoot voor de inpassing van deze windstroom wordt aan de fossiele centrales toegerekend.

Dat was ook in 2011 de discussie die ik via de ombudsman met het ministerie voerde over hun voorlichting lees daarover het volledige rapport nog maar eens na.

Factsheets, waarvan  TNO heel duidelijk aangeeft dat dat geen wetenschappelijk onderbouwd document is en ook niet bedoeld is voor het geven van een gedegen inzicht en het verantwoorden van het tot stand komen van resultaten, vormen de basis van het onderzoek.

Alleen uitgegaan van de factsheets is niet een gedegen basis voor het trekken van deze harde conclusies. Het genoemde onderzoek is een inventarisatie van de wijze en de hoeveelheden van de productie van stroom die de producenten op het net brengen waarbij vraaggestuurde en aanbodgestuurde stroom op een hoop wordt gegooid wordt en de inpassingsverliezen worden genegeerd. Hoe deze mix uiteindelijk bij de gebruiker terecht komt en de levering van stroom van alle gebruikers is gestabiliseerd wordt maar even vergeten net als de toerekening van de inpassingsverliezen.

De resultaten
Door deze onderzoeksopzet waarbij alleen naar de aanbodkant gekeken wordt zie je ook dat kleine bedrijven met enkele windmolens de hoogste score halen terwijl ze in de praktijk voor hun balancering parasiteren op de andere stroomleveranciers. Dat geldt ook voor grotere energiebedrijven waar wind de overhand gaat krijgen en fossiel wordt afgebouwd.

Je kunt dan ook de conclusie trekken dat dit “onderzoek” wat door CE Delft werd uitgewerkt wel erg selectief is wat de uitkomst betreft. Maar wat kun je daarvan ook verwachten als alleen een verzameling factsheets van de aanbodkant de basis vormt en er geen enkel onderzoek is gedaan hoe het komt dat ook afnemers van “alleen” windstroom in de praktijk vraaggestuurd stroom kunnen afnemen met een zeer grote leveringszekerheid.

Toch wel erg jammer dat zelfs de tot nu toe als zeer betrouwbar bekend staande consumentenbond zich hieraan verbonden heeft.