Bjørn Lomborg.

Bjørn Lomborg is key note speaker op de All Energy Day die op 9 mei a.s. wordt gehouden. (Zie hier.) Een mooie gelegenheid om nog eens te herinneren aan wat ik zo’n 20 jaar geleden over hem schreef. De oorspronkelijke tekst verscheen in het Engels. De vertaling is van Henry Pool.

Door Hans Labohm.

Bjørn Lomborg en de litanie van milieuangsten

Weinig boeken hebben zulke extreem tegengestelde reacties uitgelokt als Bjørn Lomborgs ‘The Skeptical Environmentalist. Measuring the Real State of the World‘, dat in het najaar van 2001 werd gepubliceerd door de Cambridge University Press.

Ze varieerden van bijzondere aanbeveling tot sterke afwijzing. Zo prees de Economist het boek in uitzonderlijk sterke bewoordingen:

‘Dit is een van de meest waardevolle boeken over overheidsbeleid – niet alleen over milieubeleid – die de afgelopen tien jaar voor de intelligente algemene lezer is geschreven. […] De Sceptische Milieu Activist is een triomf.’

Aan de andere kant lanceerden Nature en de Scientific American een felle aanval op het boek. De laatste publiceerde zelfs een redactioneel artikel van 11 pagina’s in zijn editie van januari 2002 met de titel ‘Science Defends itself Against the Skeptical Environmentalist’.

Het hoofdartikel noemde het boek een ‘mislukking’ en nodigde vier prominente milieu activisten, allemaal nauw verbonden met de milieubeweging, uit om hun best te doen om Lomborg en zijn analyse in diskrediet te brengen. Scientific American weigerde Lomborg het recht van antwoord in dezelfde kwestie en bood geen ruimte aan wetenschappers die niet verbonden waren aan milieubeweging, en dreigde zelfs om Lomborg aan te klagen als hij probeerde de Scientific American artikelen op zijn eigen website te publiceren en samen met zijn eigen gedetailleerde antwoorden te reproduceren. Dat het blad Lomborg vijf maanden later toch één pagina gaf om op 11 pagina’s kritiek te reageren, was niet eerlijk in evenwicht. In reactie op de verontwaardiging van veel wetenschappers die de kant van Lomborg kozen, veranderde de Scientific American echter van gedachten en plaatste het antwoord van Lomborg volledig op zijn website.

Wie is Bjørn Lomborg? Waarom schreef hij dat boek? En waarom lokte het zoveel tegenstrijdige reacties uit? Bjørn Lomborg is zelf geen onderzoeker op het gebied van het milieu; hij werd opgeleid in politieke wetenschap en benoemd tot hoogleraar in statistiek aan de faculteit politieke wetenschappen in Aarhus, Denemarken.

Julian Simon.

Volgens zijn persoonlijke verhaal werd het idee voor zijn boek geboren in een boekhandel in Los Angeles in februari 1997. Hij stond door Wired Magazine te bladeren en las een onderhoud met de Amerikaanse econoom Julian Simon, van de Universiteit van Maryland. Simon stelde dat veel van onze traditionele kennis over het milieu eenvoudigweg gebaseerd is op vooroordelen en zwakke statistiek. Onze doemopvattingen over het milieu kloppen niet. Simon benadrukte dat hij alleen officiële statistieken gebruikte, waar iedereen toegang toe heeft en kan gebruiken om zijn beweringen te controleren.

Lomborg raakte geïnteresseerd. Hij was een oud links Greenpeace-lid en maakte zich al lange tijd zorgen over milieukwesties. Tegelijkertijd doceerde hij statistiek, en daarom zou het voor hem gemakkelijk moeten zijn om Simons bronnen te controleren. Bovendien vertelde hij zijn studenten altijd hoe statistiek een van de beste manieren van wetenschap was om te controleren of eerbiedwaardige sociale overtuigingen bestand zijn tegen degelijk onderzoek of achteraf mythen blijken te zijn. Toch had hij zijn eigen geloof in een steeds slechter wordend milieu nooit echt in twijfel getrokken – en hier was Simon, die hem adviseert zijn overtuigingen onder de statistische loep te leggen.

In het najaar van 1997 stichtte hij een studiegroep met tien van zijn scherpste studenten, waar ze Simon’s werk grondig onderzochten. Eerlijk gezegd verwachtten ze te laten zien dat het grootste deel van Simon’s werk eenvoudige, Amerikaanse rechtse propaganda was. En ja, niet alles wat hij zei klopte, maar ondanks hun verwachtingen bleek een verrassend groot deel van zijn punten bestand te zijn tegen hun onderzoek en in strijd was met hun eigen overtuigingen. De lucht in de ontwikkelde wereld raakt minder vervuild, niet meer; minder mensen in de ontwikkelingslanden verhongeren, niet meer, enzovoorts.

In veel opzichten was Bjørn Lomborg het tegenovergestelde van wijlen Julian Simon. Simon is beschreven als een oud conservatief eigenzinnig persoon. Er is gesuggereerd dat dat de reden was waarom hij door de reguliere media is genegeerd. Lomborg daarentegen is een jonge, knap ogende blonde Deen, met onberispelijke Greenpeace-geloofsbrieven, en bovendien een vaardig communicator, vloeiend in debat, waar hij perfect (Amerikaans) Engels sprak. In de ogen van de milieubeweging was hij ‘een van hen’. Daarom raakte zijn afvalligheid een scherpe snaar bij zijn vroegere gelijkgestemde strijdmakkers, die hem daarna voortaan als een verrader zagen.

Het moge duidelijk zijn dat ‘The Skeptical Environmentalist‘ geen evenwichtig beeld geeft van de primaire literatuur over milieukwesties: niet zoals bijvoorbeeld het Jaaroverzicht van Genetica, Microbiologie of Biochemie. Een groot deel van het boek is gebaseerd op cijfers en statistieken uit officiële bronnen, bijvoorbeeld van de FAO, WHO, UNDP, UNEP, de Wereldbank en het IMF. Dit zijn dezelfde bronnen en informatie die over het algemeen vertrouwd worden door alle deelnemers aan milieudebatten. Het boek bekritiseert het gebruik door een aantal wetenschappers van deze statistieken en speciaal het verwijzen daarna bij het aanspreken van het grote publiek.

Meer specifiek is ‘The Skeptical Environmentalist‘ een aanval op de opvatting dat de mensheid afstevent op een catastrofe door uitputting van natuurlijke hulpbronnen, milieuvervuiling en klimaatverandering. Lomborg bestempelde de populaire opvatting van de ineenstorting van het milieu als een ‘litanie van milieuangsten’. In deze zin bevatte hij meesterlijk de sluimerende twijfel bij veel mensen over het alarmerende nieuws van groene activisten en de eenzijdigheid waarmee ze hun zaak nastreven.

Lomborg ontkent niet dat er milieuproblemen zijn die moeten worden opgelost, maar bestrijdt meer het idee dat we op zelf vernietiging afstevenen. Zijn boek kan worden gezien als een reactie op Rachel Carson’s ‘Silent Spring’, dat in 1962 op welsprekende wijze het geloof van de mensheid in technologische vooruitgang in twijfel trok en hielp de weg vrij te maken voor de milieubeweging.

Het kan ook worden beschouwd als een weerlegging van het eerste rapport aan de Club van Rome, “Grenzen aan de groei”, waarin de wereld werd gewaarschuwd voor grote calamiteiten waarbij de helft van de menselijke bevolking zou kunnen omkomen in haar afval en de andere helft zou verhongeren, bij gebrek aan sociale of technologische ontwikkelingen om deze bedreigingen het hoofd te bieden.

Lomborgs boek bestrijdt de ‘litanie van milieuangsten’, zoals verkondigt door groene helden, zoals Paul Ehrlich van Stanford University en Lester Brown van het Worldwatch Institute, die uit de volgende elementen bestaat:

het milieu is in slechte staat;

● de natuurlijke hulpbronnen raken op;

● de bevolking groeit nog steeds, waardoor er steeds minder te eten valt;

● de lucht en het water van de planeet worden steeds meer vervuild;

● dier- en plantensoorten sterven in grote aantallen uit;

● bossen verdwijnen;

● visbestanden raken uitgeput;

● koraalriffen sterven af;

● vruchtbare bovengrond verdwijnt;

● we decimeren de biosfeer.

Nieuwsgierig naar de ware toestand van de planeet, heeft Bjørn Lomborg – die geen aanspraak maakt op specifieke kennis in milieuwetenschappen, maar alleen op statistische expertise – stapels officiële gegevens over alles onderzocht, van luchtvervuiling tot energiebeschikbaarheid tot klimaatverandering. Het boek bevat 2930 voetnoten en een bibliografie van 70 pagina’s.

Hij ontdekte dat de bewijzen de litanie van milieu-angsten niet ondersteunen. Ten eerste zijn energie en andere natuurlijke hulpbronnen overvloediger geworden, niet minder sinds de Club van Rome in 1972 ‘De grenzen aan de groei’ publiceerde. Ten tweede wordt er nu meer voedsel geproduceerd per hoofd van de wereldbevolking dan ooit in de geschiedenis. Minder mensen lijden honger. Ten derde, hoewel soorten inderdaad uitsterven, wordt verwacht dat slechts ongeveer 0,7% van hen in de komende 50 jaar zal verdwijnen, niet 25-50%, zoals zo vaak is voorspeld. En ten slotte lijken de meeste vormen van milieuvervuiling ofwel overdreven, ofwel van voorbijgaande aard te zijn – geassocieerd met de vroegere fasen van industrie. De laatste zijn daarom het best te verhelpen, niet door de economische groei te beperken, maar door deze te versnellen.

Eén vorm van vervuiling – het vrijkomen van broeikasgassen die de opwarming van de aarde veroorzaakt – blijkt een langetermijnverschijnsel te zijn, maar de totale impact ervan zal waarschijnlijk geen verwoestend probleem vormen voor de toekomst van de mensheid. Om hier op verkeerde wijze te reageren zou wel eens tot grotere verwoesting kunnen leiden.

Geen klimaatscepticus

Verrassing, verrassing … Bjørn Lomborg is geen klimaatscepticus! Hij ontkent niet de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde, zoals voorgesteld door de meeste woordvoerders van de IPPC. Maar hij richt zich wel op de minder catastrofale scenario’s in plaats van de meest alarmerende, en hij beklemtoont ook het belang van kosten-batenanalyse als instrument bij de beoordeling van de verschillende alternatieve beleidsopties om de vermeende ‘dreiging’ van door de mens veroorzaakte wereldwijde opwarming tegen te gaan.

Bjørn Lomborg wijdt één hoofdstuk van 67 pagina’s aan de opwarming van de aarde. Het is bezaaid met verwijzingen, voornamelijk afkomstig van het IPCC. Hij neemt de analyse van het IPCC voor lief, hij ‘accepteert de realiteit van de opwarming van de aarde’. Hij gaat zelfs volledig voorbij aan andere opvattingen van de klimaatsceptici.

Wel bekritiseert hij een aantal aannames die ten grondslag liggen aan de modellen en gevolgtrekkingen van het IPCC. Zijn kritiek heeft zowel betrekking op het fysische als op het economische model. Deze modellen moeten niet alleen in staat zijn om de toekomst te voorspellen, maar moeten ook kunnen uitleggen wat er in het verleden is gebeurd. Ze zijn nodig om de exacte relatie vast te stellen tussen de opeenvolgende stijgingen en dalingen van de temperatuur en veranderingen in de concentratie van CO2 in de afgelopen honderd jaar of zo.

Maar de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer nam niet eerder dan rond 1950 sterk toe, terwijl de grootste temperatuurstijging vóór die periode plaatsvond. Uiteraard kunnen klimaatmodellen die de temperatuur van de atmosfeer relateren aan de CO2-concentratie dit niet verklaren. Daarom werden aanvullende parameters geïntroduceerd om de modellen aan te passen aan temperatuurrecords uit het verleden. Dergelijke aanpassingen zijn echter geen bewijs dat de waarden van deze parameters realistisch zijn. Niettemin werden deze modellen inclusief de toegevoegde parameters gebruikt om het toekomstige klimaat te voorspellen. Natuurlijk, als zou blijken dat sommige van deze parameters verkeerd waren, of dat andere effecten in het verleden onterecht buiten beschouwing waren gelaten (zie hieronder), dan zouden de voorspellingen dus automatisch ook verkeerd kunnen zijn.

Lomborg benadrukt dat klimaatmodellering nog steeds drie grote gebreken heeft vanwege een gebrek aan wetenschappelijke kennis [over de gevolgen van globale opwarming]:

1) de invloed van verschillende soorten aerosolen (fijne deeltjes in de lucht), met name verschillende sulfaatdeeltjes (meest afkomstig van de ongecontroleerde verbranding van fossiele brandstoffen), roet en minerale deeltjes;

2) het negatieve effect van waterdamp;

3) en wolken.

Derhalve zijn de modellen die door het IPCC zijn gebruikt niet betrouwbaar. Opgemerkt moet worden dat alle onzekerheden erop wijzen dat de modellen bevooroordeeld zijn in de richting van het overdrijven van de toekomstige temperatuurstijging.

De belangrijkste factor die nog onbekend is, is de negatieve feedback door meer wolken. Meer warmte zorgt voor meer verdamping, waardoor er meer wolken ontstaan zodat er minder zonlicht op de aarde terecht komt. De moeilijkheid is dat dit niet kan worden gemodelleerd, zelfs als er voldoende kennis zou zijn van de fysische wetten die dit proces bepalen. De bewolking varieert lokaal op zo’n kleine schaal dat een veel dichter raster van observatiepunten nodig zou zijn. Ook kan de lokale bewolking zeer snel veranderen. Als men deze effecten zou willen modelleren, zou dit de capaciteit van de krachtigste computers die momenteel beschikbaar zijn, ver overtreffen.

Een andere belangrijke factor is het effect van de activiteit van de zon op wolkenvorming (ontdekt door Henrik Svensmark, samen met verschillende anderen). Er lijkt een duidelijk verband te zijn tussen de wereldwijde laaghangende bewolking, die de aarde afkoelt, en inkomende kosmische straling. Hoe meer inkomende kosmische straling, hoe meer laaghangende wolken. Kosmische straling wordt op zijn beurt beïnvloed door de activiteit van de zon, die de kosmische straling kan dempen of verhogen. Meer zonneactiviteit betekent minder kosmische straling die de stratosfeer binnenkomt, en andersom.

Deze veronderstelde relaties vormen nog steeds onopgeloste wetenschappelijke problemen. Maar als ze correct blijken te zijn, zou een aanzienlijk deel van de opwarming van de aarde in het verleden kunnen worden verklaard door de invloed van de zon, waardoor de veronderstelde relatie tussen CO2-concentraties en temperaturen wordt verzwakt.

Door dit alles is de fysieke basis om klimaatverandering te beschrijven absoluut onvoldoende om betrouwbare voorspellingen voor de toekomst te doen. Het is eerder een kwestie van wezenlijke dan van marginale onzekerheden..

Lomborg concludeert, zeer voorzichtig, dat deze effecten wijzen op een kleinere maar zeker niet onbelangrijke impact van CO2 op het klimaat. Hij onderbouwt die bewering echter niet. Uit de tekst blijkt dat hij zijn mening baseert op de veronderstelling ‘dat er een soort antropogeen broeikaseffect zou moeten zijn’. Maar de argumenten die hij zelf aanvoert, lijken de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde niet te bevestigen.

Het is opvallend dat Bjørn Lomborg niet ingaat op de onzekerheden over de toekomstige CO2-opname door oceanen en planten, hoewel deze ook lijken te wijzen op minder temperatuurstijging in de toekomst. In de afgelopen vijftig jaar is de opname door planten met 2% toegenomen en deze neemt nog steeds toe. Als het nog eens 2% zou stijgen, wat heel goed mogelijk is, zou het de antropogene emissies volledig compenseren. Bijgevolg zou er geen door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde meer over zijn.

Naast de problemen van de fysische modellering van het klimaat, staat Lomborg uitgebreid stil bij de economische scenario’s waarop de projecties van het IPCC zijn gebaseerd. Deze vormen de basis voor de verwachte stijging of daling van de CO2-uitstoot (en SO2-uitstoot) in de loop van de 21ste eeuw en bijgevolg ook van de verwachte klimaatverandering. Deze scenario’s zijn gebaseerd op bepaalde aannames met betrekking tot bevolkingsgroei, economische groei, energieverbruik, overgang naar niet-fossiele brandstoffen, landgebruik, ontbossing enz. Voor de projecties van bevolkingsgroei en economische groei zijn verschillende VN-studies gebruikt. Het is opmerkelijk dat uit deze projecties blijkt dat rond 2100 het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking gelijk zal zijn aan dat van de ontwikkelde landen van vandaag.

Deze toename van de economische welvaart kan een belangrijke rol spelen in de toekomstige energievoorziening, omdat er meer geld beschikbaar zal zijn voor de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen. Lomborg wijst erop dat het effect van bekende economische krachten in de IPCC-scenario’s onderbelicht is gebleven. Meer energieschaarste zal leiden tot hogere prijzen voor fossiele brandstoffen, wat leidt tot snellere verbeteringen van de energie-efficiëntie, wat resulteert in een daling van het energieverbruik per eenheid BBP.

Tegelijkertijd kunnen zij aanleiding geven tot nieuwe ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energie, met name wind, zonne-energie en kernfusie. Deze economische effecten zijn niet in aanmerking genomen in de scenario’s van het IPCC. In een scenario met minder economische groei wordt bijvoorbeeld meer geld uitgegeven voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. In een andere met een sterke economische groei wordt minder geld uitgegeven aan hernieuwbare bronnen.

Geen van deze scenario’s is plausibel. In de virtuele wereld van de modellen kunnen de makers parameters aanpassen om te voldoen aan de belangrijkste drijvende krachten van de scenario’s van het verhaal in kwestie. Maar in de echte wereld zou dit neerkomen op besluitvorming door een autoritaire wereldregering, die niet bestaat. Als men rekening houdt met het effect van gevestigde economische krachten, zullen andere scenario’s ontstaan, die kleinere temperatuurstijgingen zullen laten zien, omdat er minder geld zal worden verspild aan zinloze uitgaven.

De verschillen tussen de verschillende scenario’s zijn enorm omdat ze zich uitstrekken tot in de toekomst op de lange termijn. Ze kunnen leiden tot verschillen in BBP met een factor drie.

Vanwege deze twee aanzienlijke categorieën van onzekerheid, de fysische en de economische, is er geen manier om tot betrouwbare voorspellingen te komen over toekomstige klimaatverandering. Maar beide groepen van onzekerheden wijzen wel op een veel kleinere temperatuurstijging dan die door het IPCC zijn geprojecteerd. Deze opvatting wordt ondersteund door veel vooraanstaande wetenschappers. De stelling dat de standpunten van het IPCC een overweldigende consensus onder wetenschappers vertegenwoordigen, is absoluut niet waar.

Verder presenteert Lomborg enkele belangrijkere economische argumenten. Ten eerste wijst hij erop dat men, naast de kosten van stijgende temperaturen, ook de voordelen ervan moet beoordelen. Ten tweede moeten de kosten van het terugdringen van de klimaatverandering worden afgewogen tegen de nettokosten die het gevolg zouden kunnen zijn van de klimaatverandering.

Lomborg citeert het IPCC, dat stelt dat wanneer de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging zou worden beperkt tot 2 0C, de voordelen voor de gematigde zone de kosten zouden overtreffen, terwijl ze ongeveer gelijk zouden blijven voor de tropische zones. De voordelen zijn vooral het gevolg van het feit dat de minimumtemperaturen meer zouden stijgen dan de maximumtemperaturen, met gunstige effecten op de landbouw. Pas als de temperatuur boven de 2 0C uitkomt, zouden de kosten snel stijgen, vooral voor de ontwikkelingslanden.

Opgemerkt moet echter worden dat dit soort berekeningen berusten op een aantal nogal willekeurige aannames, wat de uitkomst zeer speculatief maakt. Deze onzekerheden komen bovenop de eerder genoemde onzekerheden, met betrekking tot de fysische en economische modellering.

Wanneer de temperatuurstijging aanzienlijk hoger zou zijn dan 2 0C, zouden de ontwikkelingslanden grote hoeveelheden geld moeten uitgeven om zich te beschermen tegen een stijging van de zeespiegel. Aangezien het Westen verantwoordelijk is voor het grootste deel van de CO2-uitstoot, lijkt het niet meer dan billijk dat zij in dat geval de benodigde fondsen zal verstrekken.

Wat de kosten betreft, presenteert Lomborg de volgende cijfers. De uitvoering van het Kyoto-verdrag zou het Westen jaarlijks zo’n 150 tot 350 miljard dollar kosten, gedurende de hele 21ste eeuw, afhankelijk van de omvang van de handel in emissierechten. Het effect van al die uitgaven op de – nog steeds stijgende – uitstoot van CO2 is zo klein dat het slechts een temperatuurstijging van 0,15 0C minder zou opleveren dan wanneer er niets was gedaan. Deze temperatuurdaling komt overeen met slechts zes jaar verschil – de temperatuur die men in 2094 zonder verdrag zou hebben bereikt, wordt uitgesteld tot 2100.

Lomborg concludeert dat het gezien de grote onzekerheden niet verantwoord is om nu te besluiten om enorme hoeveelheden geld uit te geven voor het verminderen van de vermeende effecten van mens veroorzaakte opwarming van de aarde. Het is beter om ons te concentreren op andere prioriteiten, bijvoorbeeld een aanzienlijke verhoging van de ontwikkelingshulp voor het financieren van de maatregelen die de ontwikkelingslanden moeten nemen om de schadelijke gevolgen van de opwarming van de aarde tegen te gaan, als die er al zijn. Dit zal aanzienlijk minder geld kosten en een meer direct resultaat hebben. Maar op dit moment zijn er meer dringende behoeften voor ontwikkelingslanden, die niet onzeker zijn, zoals de strijd tegen honger en ondervoeding en de toegang tot schoon drinkwater. De kosten van het Kyoto-verdrag, alleen voor de VS, zullen hoger zijn dan de kosten om de hele wereld te voorzien van schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. Dat is een betere manier om het geld uit te geven.

***

The Empire Strikes Back

Bjørn Lomborgs iconische ‘The Skeptical Environmentalist‘ stuurde schokgolven door de gemeenschap van milieuwetenschappers en activisten. Op 1 augustus 2002 schreef Nick Schulz, redacteur bij TechCentralStation:

Toen Bjørn Lomborg’s boek The Skeptical Environmentalist iets meer dan een jaar geleden werd gepubliceerd, veroorzaakte dit onmiddellijk een sensatie in de Verenigde Staten en Europa vanwege zijn onconventionele optimistische kijk op milieukwesties. Destijds vroeg ik Ronald Bailey, de auteur en redacteur van twee boeken over het milieu en de belangrijkste expert in de Verenigde Staten op het gebied van wetenschapsbeleid en politiek debat, wat hij van het boek vond. ‘Lomborg heeft geen idee wat er met hem gaat gebeuren’, zei Bailey. ‘Ik heb medelijden met hem.’ Bailey had gelijk.

Het was een van de weinige boeken die negatieve recensies kreeg in zowel Science (9 november 2001) als Nature (8 november 2001). In hun recensie in Nature, ‘No Need to Worry about the Future’, die de biologische aspecten (inclusief de verloren biodiversiteit) van Lomborg’s analyse behandelde, introduceerden Stuart Pimm en Jeff Harvey een nieuwe en opdringerige stijl van wetenschappelijke geruzie, waarvan ze blijkbaar geloofden dat dit hun argumenten extra gewicht gaven:

‘De tekst [van ‘The Skeptical Environmentalist’] volgt de strategie van degenen die bijvoorbeeld beweren dat homoseksuele mannen niet sterven aan AIDS, dat Joden niet door de nazi’s zijn uitgekozen voor uitroeiing, enzovoort.’

Een paar maanden later, in januari 2002, wijdde het tijdschrift Scientific American zelfs 11 pagina’s aan een speciale sectie met de titel ‘De wetenschap verdedigt zichzelf tegen ‘The Skeptical Environmentalist‘. De redacteur, John Rennie, vroeg vier vooraanstaande specialisten om Lomborg’s behandeling van hun vakgebied te bekritiseren. De schrijvers werden speciaal uitgezocht en waren duidelijk bevooroordeeld omdat ze Lomborg’s stellingen verfoeiden. Het blad gaf geen ruimte aan aanhangers van Lomborg’s visie, noch aan Lomborg zelf om direct op de kritiek te reageren.

Aanvankelijk moest Lomborg zijn tegenstanders op zijn eigen website beantwoorden met uitspraken. Pas veel later en na felle protesten van degenen binnen de wetenschappelijke gemeenschap die de kant van Lomborg kozen, gaf de Scientific American hem een volledig antwoord op zijn website.

Stephen Schneider

De stijl van de tegenstanders was venijnig over de kwalificaties van Lomborg en al helemaal niet objectief. De recensenten bestonden uit: een klimaatdeskundige modelleur (Stephen Schneider), twee milieulobbyisten (Tom Lovejoy, voormalig directeur van het Wereld Natuur Fonds, en John Bongaarts, vicepresident van de Population Council) en een defensie-expert (John Holdren). Over het algemeen toont Lomborg buitengewone vaardigheden in het weerleggen van alle beschuldigingen van zijn tegenstanders. Hij verdedigt zijn opvattingen zeer gedetailleerd, maar hij geeft een paar onnauwkeurigheden toe, meestal op kleine punten.

Schneider was de enige actieve wetenschapper in het team en hij haalde uit tegen Lomborg’s berichtgeving over de opwarming van de aarde in een artikel, getiteld: ‘Global Warming: Neglecting the Complexities.’ Aangezien klimaatverandering onze focus is, zullen we ons beperken tot de kritiek van Schneider en de antwoorden van Lomborg.

Er moet op worden gewezen dat Schneider een prachtige voorstelling van zaken had bedacht, waarnaar klimaatsceptici graag verwijzen om de – soms – dubieuze praktijken van de aanhangers van het paradigma van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde aan de kaak te stellen.

Aan de ene kant zijn we ethisch gebonden aan de wetenschappelijke methode, in feite beloven we de waarheid te vertellen, de hele waarheid, en niets anders […] wat betekent dat we alle twijfels, kanttekeningen, mitsen en maren moeten opnemen. Aan de andere kant zijn we niet alleen wetenschappers, maar ook mensen. En zoals de meeste mensen zouden we graag zien dat de wereld een betere plek wordt, wat zich in dit verband vertaalt in ons werk om het risico op potentieel rampzalige klimaatverandering te verminderen. Om dat te doen, moeten we een breed draagvlak krijgen, om de verbeelding van het publiek te prikkelen. Dat brengt natuurlijk veel media-aandacht met zich mee. Dus we moeten rampzalige scenario’s aanbieden, vereenvoudigde, dramatische uitspraken doen en weinig melding maken van eventuele twijfels die we daarbij zouden kunnen hebben.

Uitgerekend deze Stephen Schneider, die ons dit voorbeeld geeft van ‘wetenschappelijke integriteit’, bekritiseert Bjørn Lomborg over de opwarming van de aarde. De hoofdlijn van Schneider’s kritiek bestond uit de volgende punten:

– Lomborgs gebrek aan expertise;

– citeren uit tweedehandse bronnen en media-artikelen in plaats van peer-reviewed literatuur;

– het bagatelliseren van de gevoeligheid van het klimaat voor kooldioxide;

– het bagatelliseren van toekomstige antropogene CO2-emissies;

– valse vergelijking van de kosten van de opwarming van de aarde in vergelijking tot de kosten voor de economie om te proberen de uitstoot van fossiele brandstoffen te beperken.

Over het gebrek aan expertise wijst Schneider erop dat Lomborg toegeeft: ‘Ik ben zelf geen expert op het gebied van milieuproblemen.’ En Schneider voegt er kwaadwillig aan toe: ‘[…] meer eerlijke woorden zijn niet te vinden in de rest van het boek.’ Waarop Lomborg antwoordt:

‘Mijn doel was eerder om een beschrijving te geven van de benaderingen tot de problemen, zoals de experts ze zelf in relevante boeken en tijdschriften hebben gepresenteerd, en om de verschillende vakgebieden te bekijken vanuit zodanig perspectief dat we het belang ervan met het oog op de algemene sociale prioriteiten kunnen evalueren.’

Vervolgens beschuldigt Schneider Lomborg voor selectief citeren, omdat de meeste van zijn bijna 3.000 citaten betrekking hebben op secundaire literatuur en media-artikelen. Lomborg antwoordt:

‘Er is een belangrijk onderscheid tussen secundaire bronnen en media-artikelen. Bij het bespreken van de toestand van de wereld, zou het ongelooflijk inefficiënt zijn om geen gebruik te maken van de enorme verzameling gegevens en theorie die wordt aangeboden door secundaire bronnen – dit is precies de reden voor het bestaan van de secundaire literatuur en in het algemeen waarom het mogelijk is om specialisatie in de wetenschap te hebben.

Bijna al deze secundaire bronnen zijn echter precies degene die worden gebruikt door bijna alle discussie groepen over de toestand in de wereld – de rapporten van de VN (FAO, UNDP, UNEP, WHO enz.), IMF, de Wereldbank, OESO, WRI, Worldwatch Institute, EU, Amerikaanse overheidsinstanties enz.

In het klimaathoofdstuk, dat Schneider bespreekt, vormen verwijzingen naar de IPCC-rapporten ongeveer een derde van alle 646 eindnoten. Ja, de IPCC-rapporten zijn duidelijk secundaire bronnen. Zeker, de meeste mensen – waaronder ikzelf – zouden deze rapporten beschouwen als de best beschikbare samenvatting van ons begrip van de klimaatwetenschap, wat precies mijn argument was om ze voornamelijk als referenties te gebruiken .

Richard Lindzen.

Een andere beschuldiging van Schneider was dat Bjørn Lomborg de klimaatgevoeligheid voor stijgende concentraties van CO2 onderschatte, onder meer door te verwijzen naar het ‘iriseffect’ of de natuurlijke thermostaat van Richard Lindzen als bewijs dat het klimaatbereik van IPPC met een factor drie moet worden verminderd.

Dit ‘iriseffect’ heeft betrekking op wolken in de tropen die, volgens Lindzen en zijn team van het MIT (Massachusetts Institute of Technology), werken als een ‘iris’ of tropische wolkenthermostaat. Zoals de temperatuur aan het oppervlak van de oceaan stijgt, neemt de de infrarood-absorberende cirrusbewolking af ten gunste van de zonlichtreflecterende cumulus bewolking. Daardoor kan er meer warmte/licht naar de ruimte ontsnappen, waardoor het oppervlak meer afkoelt.

Volgens Schneider slaagt Lomborg er echter niet in om dit mechanisme goed te begrijpen of om te zeggen dat het gebaseerd is op slechts een paar jaar gegevens in een klein deel van één oceaan.

Deze aantijging van Schneider leidde tot een vrijwel onmiddellijke reactie van Lindzen zelf. In een brief aan Scientific American wees Lindzen erop dat de bevindingen van toepassing zijn op de hele tropen. Lindzen merkte ook op dat Lomborg slechts een kwart van een pagina aan zijn iris-effect rapport wijdde, en dus niet overmatig sterk op zijn werk alleen leunde. ‘Zoals ons rapport ruimschoots benadrukt (en zoals Lomborg zelf erkent), blijven er onzekerheden in ons werk’, schreef hij. Lindzen concludeert dat Schneider’s kritiek op Lomborg ‘zowel het boek dat hij aanvalt als de wetenschap die hij zou willen vertegenwoordigen, mispresenteert’.

James Hansen.

Met betrekking tot klimaatgevoeligheid wijst Lomborg er ook op dat Schneider heeft nagelaten te vermelden dat het IPCC zelf toegeeft dat ‘De toename van de wereldwijde kooldioxide-uitstoot van fossiele brandstoffen in het afgelopen decennium gemiddeld 0,6% per jaar heeft bedragen, wat iets onder de voorspelling van de scenario’s van het IPCC ligt’, net zoals bij de recente 25 jaar verlenging van deze trend in de Proceedings of the National Academy of Sciences door NASA’s James Hansen (die destijds begon met het trekken van publieke aandacht voor de opwarming).

In dezelfde context beschuldigt Schneider Lomborg ervan dat hij een controversiële hypothese over wolkformatie van Deense fysici (waaronder Henrik Svensmark) citeert waarbij gebeurtenissen op de zon die tot bepaalde magnetische krachten leiden, zekere hoeveelheden kosmische straling moduleren. Volgens de theorie lijkt er dan een duidelijk verband te zijn ‘tussen wereldwijde laaghangende bewolking en inkomende kosmische straling’.

Henrik Svensmark.

Zodoende wordt de variatie in zonnevlekken als een alternatief voor CO2 voorgesteld om klimaatverandering te verklaren. En hij voegt eraan toe dat het IPCC deze theorie ongeldig heeft verklaard. Maar Lomborg antwoordt dat noch de Deense onderzoekers, noch hijzelf deze hypothese hebben voorgesteld als een alternatief voor de opvattingen van het IPCC [over CO2], maar als een aanvullende mogelijke verklaring voor de opwarming van de aarde.

Bovendien beschuldigt Schneider Lomborg van overoptimisme met betrekking tot de toename van CO2-emissies op basis van een ongegrond geloof dat fossiele brandstoffen door hernieuwbare energiebronnen vervangen zullen worden. Lomborg antwoordt:

Dit is misschien wel het meest merkwaardige en zwakke argument van Schneider. Hij doet niets om mijn kritiek op de nieuwe IPCC-scenario’s te weerleggen, die in de woorden van een van de modelleringsteams niets meer dan ‘computer-gestuurde sprookjes’ zijn.

Hier heeft het IPCC elke poging om de toekomst te voorspellen opgegeven en in plaats daarvan alleen over verschillende mogelijke toekomsten gespeculeerd. Als de verhalen die de slechtste uitkomsten genereren echter consequent onwaarschijnlijk zijn, dan is er duidelijk een groot risico dat we uiteindelijk enorme hoeveelheden geld en middelen uitgeven om bedreigingen te bestrijden die alleen in sprookjes voorkomen.

Ik wijs erop dat de prijs van hernieuwbare energiebronnen zoals zonne-energie de afgelopen 30 jaar met meer dan 50% per decennium is gedaald. Vervolgens presenteer ik een peer-reviewed model (Chakravorty et al. 1997), dat laat zien dat als deze trend zich voortzet, dit het begin zal betekenen van hernieuwbare energie als een substantiële bron tegen 2025 en het einde van fossiele brandstoffen tegen 2065. Zelfs als voor de toekomst wordt uitgegaan van een veel lagere prijsdaling van 30% per decennium, betekent dit een geleidelijke invoering van hernieuwbare energiebronnen tegen 2035 en het einde van fossiele brandstoffen tegen 2105 […].

Volgens Schneider zijn Lomborgs meest flagrante verdraaiingen en zwakste analyses zijn citaten van kosten-batenberekeningen. Hij berispt de regeringen dat ze het voorlaatste ontwerp van het IPCC-werkgroep II-rapport hebben gewijzigd, merkt Schneider op. En Lomborg is het daarmee eens:

‘Ja, ik berisp regeringen voor het redigeren van de technische samenvatting van WGII, waarin het controversiële maar redelijk gevestigde punt werd gemaakt: gematigde opwarming van de aarde zal ernstige, negatieve impact hebben op de ontwikkelingslanden, maar geen of misschien zelfs een positieve netto-impact voor de ontwikkelde wereld. In de meer technische tekst van de WGII-samenvatting stond er: “Gepubliceerde schattingen geven aan dat stijgingen van de mondiale gemiddelde temperatuur in veel ontwikkelingslanden netto economische verliezen zouden veroorzaken voor alle onderzochte omvang van de opwarming, en dat de verliezen groter zouden zijn naarmate het niveau van opwarming hoger was. In veel ontwikkelde landen wordt een netto economische winst verwacht voor een wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging tot ongeveer 2 0C. Gemengde of neutrale effecten worden geprojecteerd in ontwikkelde landen voor temperatuurstijgingen in het geschatte bereik van 2 tot 3 0C en nettoverliezen voor grotere temperatuurstijgingen. De verwachte verdeling van de economische gevolgen is zodanig dat het de ongelijkheid in welzijn tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden zou vergroten, waarbij de ongelijkheid zou toenemen met hogere temperaturen. De meer schadelijke gevolgen die voor ontwikkelingslanden worden geraamd, weerspiegelen deels hun kleiner aanpassingsvermogen.’

En Lomborg concludeert:

‘In de finale versie verdween deze duidelijke boodschap zonder dat er aanvullende wetenschappelijke informatie werd verstrekt. Het lijkt me zeker redelijk om deze stap te bekritiseren.’

Beroep op moraliteit

Maar blijkbaar waren de critici erop uit om nog meer verhaal te halen. Verschillende wetenschappers, die zich beledigd voelden door ‘The Skeptical Environmentalist‘, waaronder Stephan Schneider en Jeff Harvey, dienden klachten in tegen Bjørn Lomborg bij het Deense Comité voor Wetenschappelijke Integriteit (DCSD), een tuchtorgaan dat is opgericht om beschuldigingen van wetenschappelijk wangedrag te beoordelen, met behulp van regels voor goede wetenschappelijke praktijken.

De critici waren

“[…] beledigd over het feit dat hij een aantal onderzoekers heeft gekleineerd […], waarbij delen van de betroffen wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap er in ieder geval van werden beschuldigd de relevante materie verkeerd te hebben begrepen, relevante feiten verkeerd voor te stellen, onzekerheden te onderschatten, bepaalde gegevens meer aandacht te geven en fouten niet te erkennen wanneer deze waren bewezen, – kortom, dat leden van de onderzoeksgemeenschap zich schuldig maakten aan grootschalige overtredingen van de gedragscode voor wetenschappers.”.

De klacht bestond uit het fabriceren van gegevens, selectief citeren, opzettelijk misbruik van statistische methoden, vertekende interpretatie van conclusies, plagiaat, opzettelijke verkeerde interpretatie van andere resultaten.

In 2003 bekritiseerde de DCSD in zijn officiële bevindingen The Skeptical Environmentalist voor ‘systematische eenzijdigheid in de keuze van gegevens en argumentatie’, hoewel hun rapport hier geen specifieke voorbeelden van geeft. Ondanks het feit dat de bevindingen van dit orgaan geen bewijs vonden dat Lomborg opzettelijk probeerde lezers te misleiden, wat een ernstiger probleem zou zijn geweest, verklaarde het Lomborg schuldig, namelijk ‘dat hij in strijd met goede wetenschappelijke praktijken zou hebben gehandeld’. Maar omdat Lomborg niet grof nalatig werd bevonden, kon hij formeel niet worden veroordeeld, aldus het rapport.

Lomborg antwoordde op het oordeel van de DCSD op zijn website:

“Begin vorig jaar werden verschillende klachten over mijn boek ‘The Skeptical Environmentalist’ aangemeld bij het Deense Comité voor Wetenschappelijke Integriteit (de DCSD). Natuurlijk heb ik ernaar uitgekeken om vrijgesproken te worden van de beschuldigingen van gebrek aan wetenschappelijke integriteit. Daarom heb ik mijn opmerkingen over veel van de beschuldigingen aan DCSD voorgelegd.

Ongelukkigerwijs heeft de DCSD haar beslissing genomen zonder een standpunt in te nemen over de inhoud van de klachten. De DCSD heeft geoordeeld dat ‘het niet de taak van DCSD is om te beslissen wie gelijk heeft in een omstreden professionele kwestie’. Ik vind deze uitspraak onverklaarbaar en het betekent dat er nog steeds geen uitspraak is over de vele klachten die in het openbaar naar voren zijn gebracht. Ik blijf er dus bij dat de klachten van de eisers ongegrond zijn.

De belangrijkste conclusie van DCSD is dat mijn boek ‘duidelijk in strijd is met de normen van goede wetenschappelijke praktijken’ vanwege systematisch bevooroordeelde selectie van gegevens en argumenten. Maar aangezien de DCSD heeft nagelaten hun standpunt in te nemen over de technisch-wetenschappelijke geschillen, zijn hun conclusies volledig ongegrond. De DCSD geeft geen enkel voorbeeld om hun bewering van een bevooroordeelde keuze van gegevens en argumenten aan te tonen. Ik begrijp deze uitspraak dan ook niet. Het staat gelijk aan een beschuldiging zonder de misdaad te definiëren.

De DCSD verwijst echter naar de kritiek op mijn boek van 4 wetenschappers in Scientific American. Dit is een discussie van een jaar oud, waaraan ik destijds heb deelgenomen, bv. door een reactie van 34 pagina’s te schrijven. (www.greenspirit.com/lomborg/ScientificAmericanBjørnLomborgAnswer.pdf).

Maar ondanks het feit dat de DCSD een kopie van mijn antwoord heeft ontvangen, verwijzen ze naar geen van mijn argumenten. In feite, het enige wat de DCSD doet is het herhalen van de Scientific American’s argumenten over 6 pagina’s, terwijl ze minder dan 2 regels van mijn argumenten toelieten. Dit lijkt een extreem bevooroordeelde procedure te weerspiegelen. Bovendien is de DCSD er niet in geslaagd om de wetenschappelijke geschilpunten te evalueren die in het artikel van Scientific American worden geschetst.

Hans Labohm.

Mijn eerste reactie nadat ik de conclusie van de DCSD had gelezen, was een van verbazing en troosteloosheid. Maar bij het doorlezen van de volledige uitspraak vond ik het:

  • Onverklaarbaar in haar nalatigheid om een standpunt in te nemen over de klachten van de eisers.

  • Ongedocumenteerd door te oordelen dat het boek systematisch bevooroordeeld is zonder dit met een enkel voorbeeld te illustreren.

  • Bevooroordeeld door de verwijzing naar slechts één kant van de uitgebreide discussie over mijn boek (de kant van de eisers).

De zonnige keerzijde van de medaille was natuurlijk dat de zaak van de DCSD tegen mij de verkoop van ‘The Skeptical Environmentalist’ tot duizelingwekkende hoogten heeft opgevoerd. En misschien nog wel belangrijker, dat het een groot debat van een geïnformeerd publiek over de relevante kwesties op gang bracht, wat nooit zou zijn gebeurd zonder ‘The Skeptical Environmentalist‘.

***