Door dr. Roy W. Spencer.

De gemiddelde opwarming van het klimaatsysteem in de afgelopen vijf decennia wordt algemeen toegeschreven aan de uitstoot van broeikasgassen – voornamelijk kooldioxide (CO2) – als gevolg van verbranding van fossiele brandstoffen. Die overtuiging heeft geleid tot oproepen om de afhankelijkheid van de mensheid van dergelijke brandstoffen sterk te verminderen en over te stappen op “hernieuwbare” energiebronnen zoals windenergie en zonne-energie.

Om de aansturing van overheidsbeleid en adaptatiedoelen aan klimaatverandering te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om de beweringen van de wetenschap zoals die worden gepromoot door het IPCC [1] te kennen. Wat betreft de stijging van de mondiale gemiddelde temperatuur sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn drie vragen relevant:

  1. Is de recente opwarming van het klimaatsysteem substantieel toe te schrijven aan antropogene broeikasgasemissies, zoals gewoonlijk wordt beweerd?
  2. Komt de snelheid van de waargenomen opwarming in de buurt van wat de klimaatmodellen (die gebruikt worden om het overheidsbeleid te sturen) laten zien?
  3. Is de waargenomen snelheid van opwarming voldoende om alarm te slaan en uitgebreide regulering van CO2 uitstoot te rechtvaardigen?

Hoewel het klimaatsysteem de afgelopen vijf decennia enigszins is opgewarmd, wordt de populaire opvatting van een “klimaatcrisis” en de daaruit voortvloeiende roep om economisch significante regulering van CO2-uitstoot niet ondersteund door de wetenschap.

Wat veroorzaakt temperatuurverandering?

Voordat we ingaan op de hoeveelheid waargenomen opwarming is het nuttig om uit te leggen waardoor de temperatuur van iets verandert (bijvoorbeeld het klimaatsysteem, het menselijk lichaam, een pot water op het fornuis, of de motor van een auto). De onderliggende principes zijn niet moeilijk te begrijpen en worden dagelijks door ons ervaren.

Temperatuurverandering wordt veroorzaakt door een onbalans tussen energietoevoer en -afvoer.

Stel je een pan met water op een fornuis voor die op een laag pitje wordt verwarmd. Het water zal vrij snel opwarmen wanneer het fornuis wordt aangezet, maar daarna zal het langzamer opwarmen naarmate de warme pan meer energie verliest aan de koelere omgeving. Op een gegeven moment zal het water niet meer warmer worden omdat het hete water net zo snel energie aan de omgeving zal afstaan als de ‘vlam’ energie in de pan stopt. Deze toestand wordt “energiebalans” genoemd en komt overeen met een stabiele, constante temperatuur [2].

Een ander voorbeeld is het dragen van een jas in de winter. Mensen dragen jassen om het energieverlies van hun lichaam te beperken. Als mensen geen jas zouden dragen zou hun lichaam sneller energie verliezen dan dat het via de stofwisseling warmte zou kunnen genereren, en zouden mensen onderkoeld raken. De jas helpt de energiebalans te handhaven door het energieverlies van het lichaam te beperken.

Een laatste voorbeeld: iedereen heeft wel eens ervaren hoe de luchttemperatuur verandert op een zonnige dag. In de ochtend en vroege namiddag warmt de lucht op. Maar tegen het einde van de middag gebeurt er iets merkwaardigs: de temperatuur begint te dalen, ook al schijnt de zon nog steeds. Deze afkoeling gebeurt omdat de snelheid van energieverlies door de lucht dan groter wordt dan de snelheid van energietoename door zonlicht, omdat de zon lager aan de hemel staat.

In al deze voorbeelden is er geen temperatuurverandering als de energietoename gelijk is aan het energieverlies. Als er een onevenwicht is tussen de snelheid van energietoevoer en -afvoer, verandert de temperatuur.

De recente opwarming van het klimaatsysteem is het gevolg van een kleine verstoring van het energie-evenwicht

De gemiddelde hoeveelheid energie die door het mondiale klimaatsysteem wordt gewonnen uit zonlicht wordt door verschillende bronnen geschat op 235 tot 245 watt per vierkante meter (W/m2) [3] , ik ga hier uit van 240 W/m2. Om de wereldwijde temperatuur in de loop van de tijd ongeveer constant te houden, moet de snelheid waarmee het systeem energie verliest aan de ruimte, via infrarode (IR) “warmte”-straling, ook ongeveer 240 W/m2 bedragen.

Maar hoe goed kennen klimaatonderzoekers deze getallen en wat is het bewijs dat er een natuurlijk evenwicht tussen deze getallen bestaat? De beste satellietmetingen van de Clouds and the Earth’s Radiant Energy System’s (CERES) instrumenten van de National Aeronautics and Space Administration (NASA) zijn slechts tot op een paar W/m2 nauwkeurig (ongeveer 1 procent van de gemiddelde energiestromen [4]). Om het niveau van de wereldwijde onbalans in energie te schatten, gebruiken onderzoekers langetermijnmetingen van de geleidelijke opwarming van de gemiddelde oceanen op aarde. Uit de waargenomen opwarmingssnelheden van de diepe oceanen kan eenvoudig worden berekend dat de huidige onbalans in energie slechts ongeveer 0,6 W/m2 bedraagt, [5] wat een fractie is van de ongeveer 240 W/m2 natuurlijke energiestromen. Deze onbalans is dus aanzienlijk kleiner (ongeveer een factor vier) dan de nauwkeurigheid waarmee men met behulp van satellieten de wereldwijde gemiddelde snelheid van energietoename en -afname in en uit het klimaatsysteem kan meten.

Dit is belangrijk omdat het betekent dat een deel van de recente opwarming van natuurlijke aard zou kunnen zijn. Maar omdat klimaatonderzoekers geen inzicht hebben in natuurlijke bronnen van klimaatverandering, zoals die welke de Romeinse Warme Periode van ongeveer 2000 jaar geleden, de Middeleeuwse Warme Periode van ongeveer 1000 jaar geleden en de Kleine IJstijd enkele eeuwen geleden veroorzaakten, gaan de meeste klimaatonderzoekers er maar van uit dat een soortgelijke gebeurtenis zich vandaag de dag niet voordoet. [6]

In plaats van toe te geven dat er natuurlijke processen aan het werk kunnen zijn bij het veroorzaken van klimaatverandering, gaat de mainstream klimaatonderzoeksgemeenschap uit van een “energie-evenwicht” voor de natuurlijke staat van het klimaatsysteem, niet beïnvloed door de mens. De leden van deze gemeenschap gaan ervan uit dat de energie-input van de zon in het klimaatsysteem gemiddeld precies gelijk is aan het energieverlies van IR-straling naar de ruimte als het gemiddelde wereldwijd en over vele jaren wordt berekend. De huidige, kleine onbalans van ruwweg 0,6 W/m2 in de ongeveer 240 W/m2 energiestromen in en uit het klimaatsysteem wordt dan volledig toegeschreven aan de verbranding van fossiele brandstoffen.

Maar deze aanname van de energiebalans van de aarde is een geloofsbelijdenis, geen wetenschap. Zoals gezegd kan een natuurlijke toestand van de mondiale energiebalans niet worden aangetoond, zelfs niet met behulp van NASA’s beste satellietmetingen.

Klimaatmodellen gaan uit van een energiebalans, maar hebben moeite om die te bereiken

De voorspellingen van klimaatverandering in media en die de basis vormen van de pogingen van de overheid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen zijn afkomstig van gecomputeriseerde klimaatmodellen van klimaatonderzoekscentra in verschillende landen. [7] Deze voorspellingen zijn vergelijkbaar met weermodellen, maar hebben extra aanpassingen die niet nodig zijn voor weersvoorspellingen op korte termijn. Die modellen zijn zo aangepast dat ze op lange termijn geen klimaatverandering veroorzaken. Met andere woorden, de modellen gaan ervan uit dat alle klimaatveranderingen onnatuurlijk zijn en worden vervolgens gebruikt als “bewijs” van door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen wanneer er extra CO2 aan wordt toegevoegd. Natuurlijk is dit een cirkelredenering. Er zijn ook talloze mogelijk natuurlijke, of niet-CO2-gerelateerde, redenen waarom een klimaat kan veranderen.

Het merendeel van de klimaatmodellen produceert opwarmingssnelheden die onderling ongeveer een factor drie variëren (1,8°C tot 5,6°C) [8] als reactie op een verdubbeling van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer (2 x CO2). In 2023 was de atmosfeer van de aarde voor ongeveer 50% op weg naar 2 x CO2. Verbazingwekkend genoeg is dit bereik van opwarmingsprojecties met een factor drie niet veranderd in de meer dan 30 jaar dat klimaatmodellen worden verbeterd. Dit bewijst dat voorspellingen van klimaatmodellen, zoals vaak wordt beweerd,  niet gebaseerd zijn op bewezen natuurkunde. Als dat wel zo was, zouden ze allemaal ongeveer dezelfde hoeveelheid opwarming veroorzaken.

Zoals hierboven beschreven is temperatuursverandering het resultaat van een verstoring van het energie-evenwicht. Alle klimaatmodellen zijn zo afgesteld dat ze een energie-evenwicht produceren in afwezigheid van door de mens geproduceerde CO2-equivalente emissies. [9] Zonder dergelijke correcties zou de temperatuur van bijna alle modellen in de loop van de tijd steeds verder afwijken, dat wil zeggen geleidelijk warmer of koeler worden. Ondanks deze tuning blijken veel modellen nog steeds problemen te hebben met de wet van energiebehoud.[10] Energiebehoud (waarschijnlijk de meest fundamentele wet in de wetenschap, de eerste wet van de thermodynamica) zou een noodzakelijke vereiste moeten zijn voor elk model dat gebruikt wordt voor beslissingen over energiebeleid. De noodzaak van modelafstemming is onvermijdelijk omdat de fundamentele fysische processen in het klimaatsysteem (met name wolkeigenschappen) niet nauwkeurig genoeg bekend zijn om een stabiel model te bouwen op basis van fysische grondbeginselen alleen. Er moeten dus empirische aanpassingen worden gedaan aan die gemodelleerde processen, zodat het model niet ongewenst opwarmt of afkoelt gedurende de eeuwenlange looptijd van het model. Maar zelfs dan nóg falen veel modellen.

De aanname dat het klimaatsysteem zich in een natuurlijke staat van energiebalans bevindt, betekent ook dat de modellen geen bronnen van natuurlijke klimaatveranderingen op lange termijn bevatten. Nogmaals, deze veronderstelling is tamelijk onvermijdelijk omdat modellen alleen processen kunnen opnemen die klimaatwetenschappers begrijpen en kunnen kwantificeren, en die kennis bestaat momenteel niet voor natuurlijke bronnen van klimaatverandering op lange termijn. Terwijl wetenschappers vaak aannemen dat langetermijnveranderingen het gevolg moeten zijn van een externe forcerende factor (zoals een toename van CO2 of een verandering in zonneactiviteit), is bekend dat het klimaat op aarde een “niet-lineair dynamisch systeem” is, dat chaotische schommelingen vertoont, zodat langetermijnveranderingen mogelijk zijn zonder externe forcering.[11] Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat kleinschalige turbulentie in de oceanen substantiële chaotische veranderingen in de warmte-inhoud van de oceanen kan veroorzaken, [12] een resultaat dat steevast wordt toegeschreven aan de uitstoot van broeikasgassen door de mens.

Als gevolg van de aannames die inherent zijn aan klimaatmodellen, zijn beweringen dat ze “bewijzen” dat de opwarming te wijten is aan menselijke activiteit evident betwistbaar. Er zijn geen “vingerafdrukken” van door de mens veroorzaakte opwarming; opwarming door welk proces dan ook zal bijvoorbeeld sneller plaatsvinden boven land dan boven oceanen. [13]

Hoewel het waar is dat op basis van de theorie een toename van CO2 in de atmosfeer enige opwarming zou moeten veroorzaken (zonder feedbacks) blijft het onzeker hoeveel opwarming er precies plaatsvindt. Het is heel goed mogelijk dat een groot deel van de waargenomen opwarming (hoewel te hoog voorspeld door de computermodellen) inderdaad te wijten is aan antropogene broeikasgasemissies. Immers, broeikasgassen, zoals waterdamp en CO2, absorberen en zenden IR-straling uit, [14] nodig voor een atmosferisch broeikaseffect ( grotendeels te wijten aan waterdamp) dat de aarde warm houdt en helpt leven in stand te houden. Maar hoeveel opwarming precies het gevolg zal zijn van de rol van de mens in dit alles blijft aanzienlijk onzekerder dan algemeen wordt aangenomen. 

De directe opwarming door een verdubbeling van CO2 is slechts 1,2°C

Hoeveel opwarming zal er volgens de theorie van de opwarming van de aarde plaatsvinden door de uitstoot van broeikasgassen door de mens? Het publiek is wijsgemaakt dat de modellen in dit opzicht vrij accuraat zijn, maar de gegevens laten andere resultaten zien. De theorie over de opwarming van de aarde geeft aan dat een verdubbeling van de CO2-uitstoot in de atmosfeer slechts 1,2°C directe opwarming zou veroorzaken als er geen andere veranderingen in het klimaatsysteem zijn dan de temperatuur. [15] Het zijn die andere, indirecte veranderingen (terugkoppelingen of feedbacks genoemd) die in deze modellen zijn ingebouwd die de tamelijk gunstige 1,2°C opwarming in bijna alle klimaatmodellen sterk versterken. Deze terugkoppelingen leiden tot het brede bereik van de huidige modelprognoses van 1,8°C tot 5,6°C opwarming als reactie op 2 x CO2. De huidige beweringen over een klimaatcrisis [16] zijn steevast het resultaat van het vertrouwen in de modellen die de meeste opwarming produceren, en niet van de feitelijke waarnemingen van het klimaatsysteem die onopmerkelijke veranderingen laten zien in de afgelopen eeuw of meer.

Klimaatmodellen produceren te veel opwarming

Klimaatmodellen worden niet alleen gebruikt om toekomstige veranderingen te voorspellen (forecasting), maar ook om veranderingen uit het verleden te verklaren (hindcasting). Afhankelijk van waar de temperaturen gemeten worden (aan het aardoppervlak, in de lage atmosfeer of in de diepe oceaan), is het over het algemeen waar dat klimaatmodellen in het verleden meer opwarming produceerden dan in de afgelopen decennia is waargenomen. [17]

Dit verschil geldt niet voor alle modellen:  twee modellen (beide Russisch) produceren opwarmingssnelheden  die in de buurt komen van wat is waargenomen, maar dat zijn niet de modellen die worden gebruikt om het verhaal van de klimaatcrisis te promoten. In plaats daarvan komen de modellen die de grootste klimaatverandering veroorzaken meestal terecht in bijvoorbeeld het Amerikaanse National Climate Assessment,[18] de door het Congres gemandateerde evaluatie van wat mondiale klimaatmodellen voorspellen voor het klimaat in de Verenigde Staten.

Grafiek 1

Het beste bewijs voor de neiging van klimaatmodellen om de opwarming te voorspellen is een directe vergelijking tussen modellen en waarnemingen voor de gemiddelde mondiale oppervlaktetemperatuur van de lucht, weergegeven in grafiek 1.

In deze grafiek wordt het gemiddelde van vijf verschillende op waarnemingen gebaseerde datasets (blauw) vergeleken met het gemiddelde van 36 klimaatmodellen die deelnemen aan het zesde IPCC Climate Model Intercomparison Project (CMIP6). De modellen komen gemiddeld tot een 43 procent snellere opwarming dan is waargenomen van 1979 tot 2022. Dat is de periode met de snelste stijging van de mondiale temperatuur en de antropogene uitstoot van broeikasgassen en komt ook overeen met de periode waarvoor satellietwaarnemingen beschikbaar zijn (zie hieronder). Deze discrepantie tussen modellen en waarnemingen wordt zelden genoemd, ondanks het feit dat het (ruwweg) het gemiddelde van de modellen (of zelfs de meest extreme modellen) is dat wordt gebruikt om beleidsveranderingen in de VS en daarbuiten te promoten.

Zomerse opwarming in de Verenigde Staten 

Terwijl mondiale gemiddelden de meest robuuste indicator van mondiale opwarming opleveren, zijn regionale effecten vaak van groter belang voor nationale en regionale overheden en hun burgers. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld kan een grote toename van de hitte in de zomer gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en de productiviteit van landbouwgewassen. Maar zoals grafiek 2 laat zien, laten de oppervlaktetemperaturen tijdens het groeiseizoen (juni, juli en augustus) boven de 12 staten tellende Corn Belt voor de afgelopen 50 jaar een grote discrepantie zien tussen klimaatmodellen en waarnemingen, waarbij alle 36 modellen een opwarming laten zien die veel hoger is dan wat is waargenomen en het meest extreme model een zeven keer zo grote opwarming laat zien.

Grafiek 2

Het feit dat de wereldvoedselproductie de afgelopen 60 jaar sneller is gestegen dan de bevolkingsgroei [19] , suggereert dat eventuele negatieve gevolgen van klimaatverandering klein zijn geweest. Er is zelfs aangetoond dat “global greening” optreedt als reactie op meer CO2 in de atmosfeer [20] , wat zowel de natuurlijke plantengroei als de landbouwproductiviteit verbetert en leidt tot aanzienlijke voordelen voor de landbouw [21].

Deze discrepanties tussen modellen en waarnemingen worden nooit genoemd wanneer klimaatonderzoekers klimaatmodellen promoten voor de besluitvorming over energiebeleid. In plaats daarvan gebruiken ze overdreven modelvoorspellingen van klimaatverandering om overdreven claims over een klimaatcrisis te verzinnen.

Mondiale opwarming van het onderste deel van de atmosfeer

Hoewel de oppervlaktetemperaturen van de lucht duidelijk belangrijk zijn voor menselijke activiteiten, is de opwarming van het onderste deel van de atmosfeer (ongeveer de onderste 10 kilometer van de “troposfeer”, waar het weer op aarde zich afspeelt) ook van belang, vooral gezien de satellietwaarnemingen van deze laag die teruggaan tot 1979. [22] Satellieten bieden de enige bron van geografisch volledige dekking van de aarde, afgezien van een smalle strook dicht bij de Noord- en Zuidpool.

Grafiek 3

Grafiek 3 toont een vergelijking van de temperatuur van deze atmosferische laag zoals geproduceerd door 38 klimaatmodellen (rood) en hoe dezelfde laag is opgewarmd, zoals waargenomen door drie radiosonde datasets (weerballonnen,groen), drie mondiale reanalyses datasets (die satellieten, weerballonnen en vliegtuiggegevens gebruiken; zwart), en drie satelliet datasets (blauw).

Net zoals bij de oppervlaktetemperatuur in grafiek 1 produceren de klimaatmodellen ook in de lagere atmosfeer gemiddeld teveel opwarming sinds 1979, namelijk  43 procent in vergelijking met weerballonnen, 55 procent in vergelijking met reanalysegegevens en 75 procent in vergelijking met satellietgegevens.

Het is dus duidelijk dat de nieuwste klimaatmodellen te veel opwarming produceren in vergelijking met de waarnemingen. Toch worden deze modellen gebruikt om het beleid in de VS en in andere landen te sturen. Deze discrepantie is niet breed bekend bij het publiek omdat nieuwsmedia zelden (of nooit) verhalen publiceren die niet passen in het narratief dat de mens het klimaatsysteem vernietigt.

Als modellen te veel opwarmen, wat laten de huidige opwarmingspercentages dan zien?

Er is een andere, eenvoudiger manier om energiestromen in het klimaatsysteem te modelleren en zo antwoord te geven op de vraag wat de recente mondiale opwarmingssnelheid zegt over de toekomstige opwarming. Men gaat er meestal van uit dat alle opwarming te wijten is aan de mens, wat waarschijnlijk niet het geval is.

De accumulatie van energie in de diepe oceanen en de waargenomen snelheid van opwarming van het mondiale land- en oceaanoppervlak gedurende de afgelopen 100 jaar zijn door wetenschappers [23] geanalyseerd om te bepalen hoeveel het klimaatsysteem uiteindelijk zal opwarmen, en dit leidt tot een schatting van 1,5°C tot 1,8°C totale toekomstige opwarming als reactie op een verdubbeling van de atmosferische CO2 (2 x CO2). Opmerking: 1,5°C toekomstige opwarming ten opzichte van pre-industriële tijden wordt vaak genoemd als doel voor een veilige limiet van toekomstige opwarming. Als gevolg daarvan is er misschien geen speciaal energiebeleid nodig om de opwarming in de toekomst te beperken tot relatief gunstige niveaus.

Een recentere analyse [24] van deze energiestromen die zich richt op de opwarming die sinds 1970 op het land in de diepe oceanen is waargenomen (de periode met de beste temperatuurmetingen en de snelste opwarming en stijging van CO2 in de atmosfeer) leverde een vergelijkbare bandbreedte op voor de toekomstige opwarming van 1,5°C tot 2,2°C in reactie op 2 x CO2. Nogmaals, dit veronderstelt dat alle opwarming te wijten is aan menselijke activiteit.

Maar kan de atmosfeer van de aarde in de toekomst de 2 x CO2 overschrijden? Dit hangt af van zeer onzekere projecties van toekomstig gebruik van fossiele brandstoffen. Het goede nieuws is dat de natuur heel efficiënt is in het verwijderen van “overtollige” CO2 uit de atmosfeer en -afhankelijk van de toekomstige verbranding van fossiele brandstoffen- het lijkt erop dat de atmosfeer zelfs de 2 x CO2 niet zal bereiken. [25]

Waarom produceren klimaatmodellen te veel opwarming?

De neiging van klimaatmodellen om te veel opwarming te produceren heeft op zijn minst twee mogelijke verklaringen.

Ten eerste kan het zijn dat de forcering – elke opgelegde wereldwijde energie-onbalans van het klimaatsysteem- [26] te groot wordt geschat. De forcering door toenemende CO2 (en andere minder belangrijke broeikasgassen) wordt verondersteld redelijk goed begrepen te worden. Wat minder goed begrepen wordt is de rol van deeltjesvormige luchtvervuiling, vooral sulfaataërosolen van steenkool- en olieverbranding, als directe reflector van zonlicht en als indirecte reflector door hun invloed op wolken.

De tweede mogelijkheid is dat klimaatmodellen te gevoelig zijn voor forcering. Dat wil zeggen: voor een bepaalde energie-onbalans door toenemende CO2, produceren ze te veel opwarming. Zo zouden temperatuur afhankelijke veranderingen in wolken en neerslag (de regulator van het belangrijkste broeikasgas op aarde is waterdamp) in de modellen het relatief gunstige directe opwarmingseffect van 1,2°C van 2 x CO2 onrealistisch kunnen versterken.

Wat kan – behalve de mens – nog meer klimaatverandering veroorzaken?

Een veelgehoorde bewering is dat de mens de recente opwarming wel móet hebben veroorzaakt omdat wetenschappers geen andere oorzaak kennen. Dit argument is echter niet gebaseerd op kennis, maar eerder op een gebrek aan kennis. Het is bijvoorbeeld eenvoudigweg niet bekend wat de oorzaak was van de kou van de Kleine IJstijd enkele eeuwen geleden, of van de warmte van de Romeinse Warme Periode (ongeveer 2000 jaar geleden), of de Middeleeuwse Warme Periode (ongeveer 1000 jaar geleden).

Sommige onderzoekers hebben onorthodox bewijs gepubliceerd voor niet op CO2 gebaseerde oorzaken van klimaatverandering, bijvoorbeeld door veranderingen in het transport van energie van de tropen naar hoge breedtegraden [27] en de modulatie door de zon van galactische kosmische straling, die op zijn beurt de vorming van wolken kan beïnvloeden. [28] Aangezien wolken de natuurlijke zonwering van de aarde zijn, waardoor de temperaturen wereldwijd lager zijn dan ze zouden zijn als er geen wolken waren, blijft een effect van de zon op het klimaat een mogelijkheid.

Een andere mogelijkheid is een natuurlijke verandering in de wereldwijde oceaancirculatie. Het klimaat op aarde wordt beschouwd als een niet-lineair dynamisch systeem, dat in staat is om uit zichzelf veranderingen te ondergaan bij afwezigheid van forcering. Aangezien de oceanen erg koud zijn (bijna 4°C, gemiddeld over de hele diepte), zou elke verandering in de langzame omwentelingscirculatie van de oceanen de oppervlaktetemperaturen doen veranderen. En het is algemeen bekend dat zelfs als de opwarming (of afkoeling) volledig boven de oceaan plaatsvindt, deze boven land wordt versterkt. [29] Dit betekent dat men de opwarming niet aan de mens kan toeschrijven alleen omdat de opwarming boven land groter is dan boven de oceaan.

Conclusies

Klimaatmodellen produceren te veel opwarming in vergelijking met waarnemingen van de afgelopen vijftig jaar, de periode waarin de opwarming en de toename van CO2 in de atmosfeer het snelst verliepen. De discrepantie varieert van meer dan 40 procent voor de mondiale oppervlaktetemperatuur van de lucht, ongeveer 50 procent voor de mondiale lagere atmosfeertemperaturen en zelfs een factor twee tot drie voor de Verenigde Staten in de zomer. Deze discrepantie wordt nooit genoemd wanneer diezelfde modellen worden gebruikt als basis voor beleidsbeslissingen.

Roy Spencer.

Wat ook niet genoemd wordt bij het bespreken van klimaatmodellen is dat ze uitgaan van de veronderstelling dat er geen natuurlijke bronnen zijn van klimaatverandering op lange termijn. De modellen moeten worden ”getuned” om geen klimaatverandering te veroorzaken, en vervolgens wordt een menselijke invloed toegevoegd in de vorm van een zeer kleine, ruwweg 1 procent verandering in de mondiale energiebalans. De uit het model resulterende opwarming zou dan bewijzen dat de mens verantwoordelijk is, maar dat is duidelijk een cirkelredenering. Het betekent niet noodzakelijkerwijs dat de bewering fout is, alleen dat het gebaseerd is op geloof in aannames over het natuurlijke klimaatsysteem waarvan op basis van waarnemingen niet kan worden aangetoond dat ze waar zijn .

Tot slot zullen mogelijke chaotische interne variaties altijd leiden tot onzekerheid in zowel de voorspellingen van de opwarming van de aarde als de verklaring van veranderingen in het verleden. Gezien deze onzekerheden moeten beleidsmakers voorzichtig te werk gaan en zich niet laten beïnvloeden door overdreven beweringen op basis van aantoonbaar gebrekkige klimaatmodellen.

***

Dr. Roy W. Spencer is hoofdonderzoeker aan de Universiteit van Alabama in Huntsville.

Eindnoten

  1. P. R. Shukla et al., eds, Climate Change 2022: Mitigation of Climate Change, “Summary for Policymakers,” Contribution of Working Group III to the Sixth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2023), https://www .cambridge.org/core/bookss/climate-change-2022-mitigation-of-climate-change/summary-for-policymakers/ABC31CEA863CB6AD8FEB6911A87 2B321 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  2. D. B. R. Kenning, “Heat Balance,” AccessScience, laatst herzien augustus 2020, https://www.accessscience.com/content/article/a310400 (bekeken op 3 januari 2024).
  3. Kevin E. Trenberth, John T. Fasullo, en Jeffrey Kiehl, “Earth’s Global Energy Budget,” Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 90, No. 3 (2009), pp. 311-324, https://journals.ametsoc.org/view/journals/bams/90/3/2008bams2634_1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  4. Norman G. Loeb et al., “CERES Top-of-Atmosphere Earth Radiation Budget Climate Data Record: Accounting for in-Orbit Changes in Instrument Calibration,” Remote Sensing, Vol. 8, No. 3 (2016), p. 182, https://www.mdpi.com/2072-4292/8/3/182 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  5. A. Bagnell en T. DeVries, “20th Century Cooling of the Deep Ocean Contributed to Delayed Acceleration of Earth’s Energy Imbalance,” Nature Communications, Vol. 12 (juli 29, 2021), https://www.nature.com/articles/s41467-021-24472-3 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  6. Ian D. Campbell et al., “Late Holocene ∼1500 Yr Climatic Periodicities and Their Implications,” Geology, Vol. 26, No. 5 (1998), pp. 471-473, https://pubs .geoscienceworld.org/gsa/geology/article-abstract/26/5/471/206910/Late-Holocene-1500-yr-climatic-periodicities-and?redirectedFrom=fulltext (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  7. Veronika Eyring et al., “Overview of the Coupled Model Intercomparison Project Phase 6 (CMIP6) Experimental Design and Organization,” Geoscientific Model Development, Vol. 9 (2016), pp. 1937-1958, https://gmd.copernicus.org/articles/9/1937/2016/ (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  8. Gerald A. Meehl et al., “Context for Interpreting Equilibrium Climate Sensitivity and Transient Climate Response from the CMIP6 Earth System Models,” Science, Vol. 6 (2020), https://www.science.org/doi/10.1126/sciadv.aba1981 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  9. Frédéric Hourdin et al., “The Art and Science of Climate Model Tuning,” Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 98, No. 3 (2017), pp. 589-602, https://journals.ametsoc.org/view/journals/bams/98/3/bams-d-15-00135.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  10. Damien Irving et al., “A Mass and Energy Conservation Analysis of Drift in the CMIP6 Ensemble,” Journal of Climate, Vol. 34 (2021), pp. 3157-3170, https://journals.ametsoc.org/view/journals/clim/34/8/JCLI-D-20-0281.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  11. Lamont-Doherty Earth Observatory, “Het klimaat op aarde: A Non-Linear Dynamical System,” http://ocp.ldeo.columbia.edu/res/div/ocp/arch/nonlinear .shtml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  12. Thierry Penduff et al., “Chaotic Variability of Ocean Heat Content: Climate-Relevant Features and Observational Implications,” Oceanography, Vol. 31, No. 2 (June 2018), pp. 63-71.
  13. Craig Wallace en M. Joshi, “Comparison of Land-Ocean Warming Ratios in Updated Observed Records and CMIP5 Climate Models,” Environmental Research Letters, Vol. 13 (2018), https://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/aae46f (geraadpleegd op 3 januari 2024), en Gilbert P. Compo en Prashant D. Sardeshmukh, “Oceanic Influences on Recent Continental Warming,” Climate Dynamics, Vol. 32 (2009), pp. 333-342, https://link.springer .com/article/10.1007/s00382-008-0448-9 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  14. Center for Science Education, “Carbon Dioxide Absorbs and Re-Emits Infrared Radiation,” ongedateerd, https://scied.ucar.edu/learning-zone/how-climate -works/carbon-dioxide-absorbs-and-re-emits-infrared-radiation (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  15. Brian E. J. Rose, “Onderwerp voor gevorderden: Climate Sensitivity and Feedback,” The Climate Laboratory, 2022, https://brian-rose.github.io /ClimateLaboratoryBook/courseware/advanced-sensitivity-feedback.html (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  16. Verenigde Naties, “The Climate Crisis-a Race We Can Win,” https://www.un.org/en/un75/climate-crisis-race-we-can-win (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  17. Paul Voosen, “Use of ‘Too Hot’ Climate Models Exaggerates Impacts of Global Warming,” 4 mei 2022, https://www.science.org/content/article/use -too-hot-climate-models-exaggerates-impacts-global-warming (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  18. U.S. Climate Resilience Toolkit, “Impacts, Risks, and Adaptation in the United States: Fourth National Climate Assessment, Volume II,” november 2018, https://toolkit.climate.gov/reports/impacts-risks-and-adaptation-united-states-fourth-national-climate-assessment-volume-ii (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  19. Craig D. Idso, “The Positive Externalities of Carbon Dioxide: Estimating the Monetary Benefits of Rising Atmospheric CO2 Concentrations on Global Food Production,” Center for the Study of Carbon Dioxide and Global Change, 2013, http://www.co2science.org/education/reports/co2benefits/Mone taryBenefitsofRisingCO2onGlobalFoodProduction.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  20. Zaichun Zhu et al., “Greening of the Earth and Its Drivers,” Nature Climate Change, Vol. 6 (2016), pp. 791-795, https://www.nature.com/articles /nclimate3004 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  21. Kevin D. Dayaratna, Ross McKitrick, and Patrick J. Michaels, “Climate Sensitivity, Agricultural Productivity and the Social Cost of Carbon in FUND,” Environmental Economics and Policy Studies, Vol. 22 (2020), https://link.springer.com/article/10.1007/s10018-020-00263-w (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  22. Roy W. Spencer, John R. Christy, and William D. Braswell, “UAH Version 6 Global Satellite Temperature Products:Methodology and Results,” Asia- Pacific Journal of Atmospheric Sciences, Vol. 53 (2017), pp. 121-130, https://link.springer.com/article/10.1007/s13143-017-0010-y (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  23. Nicholas Lewis en Judith Curry, “The Impact of Recent Forcing and Ocean Heat Uptake Data on Estimates of Climate Sensitivity,” Journal of Climate, Vol. 31 (2018), pp. 6051-6071, https://journals.ametsoc.org/view/journals/clim/31/15/jcli-d-17-0667.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  24. Roy W. Spencer en John Christy, “Effective Climate Sensitivity Distributions from a 1D Model of Global Ocean and Land Temperature Trends, 1970-2021,” Journal of Theoretical and Applied Climatology (2023).
  25. Roy W. Spencer, “ENSO Impact on the Declining CO2 Sink Rate,” Journal of Marine Science Research and Oceanography, Vol. 6 (2023), pp. 163-170.
  26. Climate.gov, “Climate Forcing,” https://www.climate.gov/maps-data/climate-data-primer/predicting-climate/climate-forcing (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  27. Javier Vinos, Klimaat van verleden, heden en toekomst: A Scientific Debate, 2nd ed. (Madrid: Critical Science Press, 2022), https://judithcurry.com/wp -content/uploads/2022/09/Vinos-CPPF2022.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  28. Henrik Svensmark, “Influence of Cosmic Rays on Earth’s Climate,” Physical Review Letters, Vol. 81 (1998), pp. 5027-5030.
  29. Gilbert P. Compo en Prashant D. Sardeshmukh, “Oceanic Influences on Recent Continental Warming,” Climate Dynamics, Vol. 32 (2009), pp. 333-342, https://link.springer.com/article/10.1007/s00382-008-0448-9 (geraadpleegd op 3 januari 2024).

***

Bron hier.

***